DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op woensdag 20 november 2019
IEF 18830

Artikel ingezonden door Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen en bureau Brandeis.

Noot Paul Geerts onder Rb. Amsterdam 24 juli 2019 (KNMT/Buma)

1. In korte tijd opnieuw een Nederlands vonnis waarin (de uitleg van) het begrip ‘mededeling aan het publiek’ in art. 3 lid 1 ARl centraal staat [IEF 18606]. Dat was ook het geval in Rb. Midden-Nederland 19 september 2018, IER 2019/3 (Woonvoorziening/Sena en Buma) [IEF 17981]. In mijn IER-noot onder dat vonnis [IEF 18366] heb ik een aantal kanttekeningen geplaatst bij de beslissing van de Rb. Midden-Nederland. De rechtbank heeft in die procedure in mijn ogen ten onrechte beslist dat geen sprake was van een mededeling aan het publiek. Het onderhavige Amsterdamse vonnis spreekt mij meer aan.

2. Evenals in het genoemde vonnis uit 2018 wordt in deze procedure een verklaring voor recht van niet-inbreuk gevorderd. Dit keer door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT), inhoudende dat geen enkele Nederlandse tandheelkundige praktijk een mededeling aan het publiek verricht wanneer zij in hun praktijk achtergrondmuziek ten gehore brengen, zodat zij geen vergoedingen aan Buma verschuldigd zijn. KNMT – zo lezen wij in r.o. 4.11 – baseert haar stelling dat tandheelkundige praktijken geen mededeling aan het publiek doen op rechtspraak van het Hof en in het bijzonder het Marco del Corso-arrest.  Volgens KNMT is het Hof hierin duidelijk: de patiënten van een tandarts kwalificeren niet als een publiek en het ten gehore brengen van muziek heeft geen winstoogmerk, zodat de tandheelkundige praktijken geen mededeling aan het publiek verrichten. Dit geldt voor alle tandheelkundige praktijken, of ze nu klein zijn of groot, aldus KNMT.
Lees hier verder.

Paul Geerts, Noot onder Rb. Amsterdam 24 juli 2019 (KNMT/Buma); gepubliceerd in IER 2019/28, p. 289-300.