Gepubliceerd op donderdag 7 mei 2020
IEF 19186
Rechtbank Den Haag ||
20 apr 2020
Rechtbank Den Haag 20 apr 2020, IEF 19186; ECLI:NL:RBDHA:2020:4048 (Jami tegen Dominidesign ), https://www.ie-forum.nl/artikelen/kennelijke-fout-in-vonnis-leent-zich-voor-herstel

Kennelijke fout in vonnis leent zich voor herstel

Vzr. Rechtbank Den Haag 20 april 2020, IEF 19186; ECLI:NL:RBDHA:2020:4048 (Jami tegen Dominidesign) Kort geding. Herstelvonnis. Dominidesign maakte met het aanbieden en verkopen van (de grote en kleine versie van) haar Dominidesign-stoel inbreuk op auteursrechten en het Uniemerk van Jami. Dominidesign verzoekt nu om verbetering van het op 11 februari 2020 gewezen kort geding vonnis [IEF 19015].  De kennelijke fout op basis van artikel 31 Rv wordt verbeterd. Het bevel onder 5.2 van het dictum sluit evident niet aan op de daaraan voorafgaande rechtsoverwegingen, nu in het dictum een merkenrechtelijk verbod is opgenomen terwijl dat in de rechtsoverwegingen is afgewezen.

2.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het vonnis van 11 februari 2020 sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 31 Rv, die zich voor eenvoudig herstel leent. Daarbij gaat de voorzieningenrechter voorbij aan het bezwaar van mr. Van den Hazenkamp namens Jami. In r.o. 4.18 wordt uitdrukkelijk overwogen dat de merkenrechtelijke verbodsvordering jegens Dominidesign wegens gebrek aan belang zal worden afgewezen. Vervolgens wordt in r.o. 4.19 uitgelegd dat Jami nog wel (spoedeisend) belang heeft bij de merkenrechtelijke nevenvorderingen, zodat toch zal worden beslist op de vraag of er sprake is geweest van merkinbreuk, waarna de beoordeling ter zake volgt in r.o. 4.20 tot en met 4.25. Daaraan is toegevoegd dat dit belang bestaat “nu deze vorderingen er toe dienen verdere (dreigende) inbreuken door derden te beëindigen of te voorkomen”. In de overige r.o.’s is deze beslissing eveneens consequent doorgevoerd met betrekking tot Dominidesign, omdat onder het kopje “Vorderingen” de verbodsvordering enkel wordt toegewezen op grond van auteursrechtinbreuk (r.o. 4.26). Daarmee is duidelijk dat het bevel onder 5.2 van het dictum evident niet aansluit op de daaraan voorafgaande rechtsoverwegingen en per abuis is opgenomen.