Gepubliceerd op maandag 10 november 2008
IEF 7252
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Het portret van een professioneel fotomodel (incident)

LJN: BC7354, Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26 februari 2008, Appellant tegen Maxim Europe B.V.

Portretrecht. Nog een oudere Bossche zaak. Hoger beroep in incident. Incidentele conclusie tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, het verstrekken van een door een registeraccountant gecontroleerde en geaccordeerde opgave van het aantal verschillende verpakkingen waarvoor Maxim het portret van appellant heeft gebruikt, gedurende welke periode en in welke landen, alsmede een met dezelfde waarborgen omgeven publicatielijst van het litigieuze fotomateriaal betreffende onder meer het gebruik ervan op internet en overig gebruik, op verbeurte van een dwangsom. Rechtbank en hof bij weigeren de voorziening.

“4.5 [appellant] heeft aangevoerd dat het in verband met het kunnen berekenen van de omvang van zijn claim, in verband met eventuele schikkingsonderhandelingen en met het oog op de comparitie van partijen in de hoofdzaak van belang is over de thans door hem verlangde gegevens te kunnen beschikken. Deze argumenten gaan naar het oordeel van het hof niet op, aangezien de precieze omvang van de claim gelet op de formulering van de verschillende onderdelen van de vordering van [appellant] in de hoofdzaak nog niet aan de orde is. Door [appellant] is niet aannemelijk gemaakt dat schikkingsonderhandelingen noodzakelijkerwijs gedurende de onderhavige procedure dienen plaats te vinden en dat daarvoor niet het resultaat van de procedure, waarin eenzelfde vordering aan de orde is als in dit incident, kan worden afgewacht. Wat de comparitie van partijen betreft stelt het hof vast dat hiermee inmiddels een begin is gemaakt en dat daarin door Maxim een toezegging is gedaan waarmee in ieder geval tot op zekere hoogte tegemoet wordt gekomen aan hetgeen [appellant] in dit incident verlangt.

 4.6 [appellant] heeft verder aangevoerd dat het voor hem vanwege zijn marktpositie als model van belang is te weten in welke mate en op welke wijze zijn portret is gebruikt. Het hof wil op grond van hetgeen [appellant] in dit verband naar voren heeft gebracht aannemen dat een dergelijk belang voor hem aanwezig is, maar dat wil nog niet zeggen dat gesproken kan worden van een dringend belang als vereist voor toewijzing van vordering ingevolge artikel 223 Rv. Door [appellant] is in ieder geval onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een afwachten van de afloop van de hoofdzaak van hem niet gevergd kan worden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het geruime tijd heeft geduurd voordat [appellant] ervan op de hoogte raakte dat zijn portret op ruimere schaal werd benut dan dat hij kennelijk had verwacht c.q. had mogen verwachten. Het hof leidt daaruit af dat dit gebruik voor hem toen niet van bijzonder grote invloed is geweest, terwijl niet is aangetoond dat dit thans wel het geval is geworden.

4.7 [appellant] brengt naar voren dat de bodemprocedure lang kan duren, zeker gezien de daarmee verbonden vrijwaringsprocedures, zodat het verkrijgen van de gewenst gegevens lang, en wat hem betreft: te lang, op zich zal laten wachten. Dit argument gaat niet op aangezien in ieder geval wat betreft de hoofdzaak [appellant] het mede zelf in de hand heeft of de procedure met de nodige voortvarendheid wordt gevoerd, terwijl daarnaast de toezegging die door Maxim bij de comparitie van partijen is gedaan vooralsnog enig soulaas zal kunnen bieden.

4.8 [appellant] stelt zich in de toelichting op zijn grieven op het standpunt dat het verweer van Maxim inhoudende dat de gevraagde voorziening een definitief karakter heeft en dat in de hoofdzaak hetzelfde wordt gevorderd, niet opgaat. Aan [appellant] kan worden toegegeven dat deze argumenten niet van doorslaggevende betekenis geacht kunnen worden. Echter, het gaat er niet alleen om of het verweer van Maxim al dan niet opgaat, maar allereerst en vooral of hetgeen [appellant] aan zijn incidentele vordering ten grondslag legt, deze vordering kan dragen. Dat nu is naar het oordeel van het hof niet het geval.

4.9 Ten slotte heeft [appellant] aangevoerd dat hij hoe dan ook recht heeft op de door hem verlangde informatie, ook indien het gebruik van zijn portret rechtmatig is. Hierin ligt naar het oordeel van het hof geen grond voor toewijzing van de gevraagde voorziening, aangezien niet op voorhand als vaststaand kan worden aangenomen dat dit standpunt juist. Integendeel, het maakt deel uit van de rechtsstrijd tussen partijen en bij de huidige stand van zaken kan niet op het resultaat daarvan vooruitgelopen worden. Wat daar ook van zij, ook hier geldt dat met de door Maxim gedane toezegging ten aanzien van het onderwerp van de incidentele vordering het dringend belang niet (langer) aannemelijk is.”

Lees het arrest hier. Eindvonnis Rechtbank 's-Hertogenbosch, 17 september 2008: IEF 7125.