Gepubliceerd op donderdag 10 september 2015
IEF 15236
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Geen verband met handhaving IE-recht ex 1019 Rv

Rechtbank Den Haag 2 september 2015, IEF 15236 (Kamstra tegen Jack Daniel's)
Contractenrecht. Procesrecht. Toepassing liquidatietarief. Beroep op art. 2 lid 1 Handhavingsrichtlijn en artikel 1019 Rv zijn slechts van toepassing in procedures betreffende een dreigende inbreuk op IE-rechten en de daaraan inherente rechtsgang. Er is geen overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. Jack Daniel's mocht onderhandelingen afbreken en er is geen verplichting tot dooronderhandelen omdat er geen gerechtvaardigd vertrouwen was aan de kant van Kamstra. Het verband met de handhaving van IE-rechten is in deze zaak te ver verwijderd.  Jack Daniel's wordt in de proceskosten veroordeeld.

4. De beoordeling
Overeenkomst tot stand gekomen?
4.5. Alle hiervoor overwogen omstandigheden in aanmerking nemende, komt de rechtbank tot de slotsom dat er tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen op 4 april 2007. De primaire vordering van Kamstra tot nakoming van die overeenkomst door Jack Daniel's is dan ook niet toewijsbaar.

Verplichting om verder te onderhandelen?
4.11. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank niet in hoe en wanneer er bij Kamstra een gerechtvaardigd vertrouwen kan zijn ontstaan dat Jack Daniel's zonder meer een schikkingsovereenkomst zou sluiten. Tegen deze achtergrond is het afbreken van de onderhandelingen door Jack Daniel's niet onrechtmatig jegens Kamstra. Ook de subsidiaire vordering van Kamstra is derhalve niet toewijsbaar.

Proceskosten
4.14. De grondslag van de vordering in de onderhavige procedure is geen recht van intellectueel eigendom maar een overeenkomst tot, onder meer, finale kwijting en doorhaling van een procedure, althans een onrechtmatige daad door daarover niet verder te onderhandelen. Deze zaak kan daarbij onderscheiden worden van de jurisprudentie die Jack Daniel's heeft aangehaald, waarin een kostenveroordeling op de voet van art. 1019h Rv is toegewezen bij een beroep op een contractueel verbod om geen inbreuk te maken op intellectuele eigendomsrechten. In die situatie handhaaft een eiser zijn intellectuele eigendomsrechten, zij het primair door middel van een inbreukverbod in een overeenkomst. In de onderhavige zaak is geen nakoming van een inbreukverbod, maar nakoming van een verplichting tot finale kwijting gevorderd. Deze zaak kan daarnaast onderscheiden worden van de situatie die aan de orde was in het arrest van het Hof van Justitie van 16 juli 2015. Anders dan in die zaak aan de orde, vormt het sluiten van een schikkingsovereenkomst geen handhavingsmaatregel waar de Handhavingsrichtlijn in voorziet, noch een noodzakelijk tegenwicht tegen een dergelijke maatregel.
4.15. Gelet op het hiervoor overwogen beperkte toepassingsbereik van art. 1019h Rv en de overige omstandigheden van het geval, is het verband met de handhaving van intellectuele eigendomsrechten in deze zaak te ver verwijderd. De proceskostenveroordeling zal in deze zaak derhalve worden begroot conform het liquidatietarief.