Gepubliceerd op dinsdag 9 september 2008
IEF 7051
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

337 Wetboek van Strafrecht

3D Gemeenschapsmerk ViagraRechtbank Maastricht, 9 september 2008, LJN: BF0141, Strafzaak namaak Viagra

Namaak Viagra. Verdachte wordt vrijgesproken van overtreding van de Auteurswet en de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. Het enkele voorhanden hebben is nog niet strafbaar. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat verdachte deze pillen ter verspreiding aan derden voorhanden had. Het feit dat het een handelaarshoeveelheid betreft is niet doorslaggevend nu ook andere bewoners van het pand toegang hadden tot de plaats waar de namaak Viagra lag opgeslagen.
 
“Deze woning behoort toe aan [J.]. Zij heeft onder meer verklaard dat verdachte een goede vriend van haar is, dat hij een deel van haar woning heeft gehuurd en hierin ook verbleef. Het staat voor de rechtbank daarmee vast dat verdachte met regelmaat aanwezig was op het adres [Adres woning]. Echter, uit het proces verbaal blijkt niet dat verdachte als enige toegang had tot de kelder waar de grote partij namaak Viagrapillen is aangetroffen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat ook anderen, in de eerste plaats de huiseigenaresse [J.], toegang tot deze kelder hadden en daar dus de namaak Viagrapillen (ter aflevering) in voorraad (kunnen) hebben gehad.

Gelet op deze mogelijkheid heeft de rechtbank gekeken of er in het dossier andere concrete aanwijzingen zijn op grond waarvan de rechtbank verdachte “beyond reasonable doubt” kan aanwijzen als degene die de aangetroffen namaak Viagrapillen in voorraad heeft gehad. Dergelijke aanwijzingen heeft de rechtbank echter niet aangetroffen.

De mogelijkheid dat verdachte in de woning de namaak Viagrapillen heeft gezien, desgewenst over die pillen zou hebben kunnen beschikken en ze dus voorhanden heeft gehad, is eveneens onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De betreffende strafbepalingen stellen immers -zogezegd op zijn minst- het “in voorraad hebben” (art. 337 Wetboek van Strafrecht) en het “ter aflevering in voorraad hebben”(de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening) strafbaar. Dit zijn beide begrippen die niet zien op het enkele voorhanden hebben, zoals bijvoorbeeld in de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie het geval is, maar op het in voorraad hebben ter verstrekking aan derden. En voor het bestaan van deze laatstgenoemde intentie bij verdachte, die dus wezenlijk is voor een bewezenverklaring, ontbreekt het wettig bewijs.”

Lees het vonnis hier.