Het betreffen dus stellingen die niet direct met het Svensson-arrest  te beantwoorden zijn, immers omvatten de stellingen ook situaties  waarbij er sprake is van een hyperlink  naar een werk dat zonder  toestemming van de auteursrechthebbende op een website is geplaatst.              Maar  toch biedt het Svensson-arrest voldoende mogelijkheden om hyperlinks  naar illegaal werk auteursrechtelijk aan te pakken. Zo heeft het HvJEU  in het arrest expliciet de hyperlink onder de werking van de  Auteursrechtrichtlijn gebracht, namelijk in het kader van het  beschikbaarstellingsrecht. In een pre-Svensson bijdrage heb ik al eens  uitgebreid beargumenteerd dat een hyperlink onder omstandigheden een  relevante beschikbaarstellingshandeling (en dus een mededeling aan het  publiek) zou moeten opleveren.              Nieuw publiek              Na  Svensson zou men op het eerste gezicht kunnen denken dat voor een  auteursrechtinbreuk alleen nog maar een nieuw publiek nodig dient te  zijn. Een discussie die momenteel gevoerd wordt, gaat over de vraag of  er in het kader van de hyperlink überhaupt wel sprake kan zijn van een  nieuw publiek.              Naar mijn mening moeten wij eerst een andere  vraag beantwoorden. Geldt er bij een hyperlink naar auteursrechtelijk  beschermd materiaal, dat zonder de toestemming van de rechthebbende is  geplaatst, überhaupt wel het vereiste van een nieuw publiek?                             Het  ‘nieuwe publiek’-criterium is ontwikkeld in zaken waarin er sprake was  van een eerdere rechtmatige openbaarmaking.  Indien een werk zonder  toestemming op internet is geplaatst is dat geen eerdere rechtmatige  openbaarmaking. Alleen al om die reden kan men twijfelen aan de  toepasbaarheid van het criterium. Het HvJEU geeft verder in TVCatchup  aan dat het criterium van het nieuwe publiek ‘enkel relevant is in de  situaties waarover het Hof zich heeft moeten uitspreken in de zaken die  hebben geleid tot de reeds aangehaalde arresten SGAE, Football  Association Premier League e.a., alsook Airfield en Canal Digitaal’.              Een  ander argument tegen de stelling dat er sprake dient te zijn van een  nieuw publiek is dat er wellicht sprake is van een specifieke technische  werkwijze die verschilt van de werkwijze van de oorspronkelijke  mededeling. Ook dan is er (op grond van het TVCatchup-arrest) geen nieuw  publiek nodig. Denk daarbij aan een hyperlink naar een website met een  gelekte CD die op het internet is verschenen. Het HvJEU zal daarover  iets moeten zeggen. Wie weet zijn die overwegingen namelijk wel beperkt  tot het TVCatchup-feitencomplex.                            Als er, zo men wil, een ‘nieuw  publiek’ nodig is, is vereist dat de rechthebbende geen rekening hield  met dit publiek toen hij toestemming gaf voor de mededeling aan het  oorspronkelijke publiek.  Denk bijvoorbeeld aan de fotograaf die  toestemming verleent aan een tijdschrift om de werken daarin op te  nemen, maar de werken worden vervolgens ingescand en aangeboden op  internet. Naar mijn mening kan er in dat geval vrij eenvoudig een nieuw  publiek geconstrueerd worden. Immers hoefde de fotograaf geen rekening  te houden met de situatie dat het werk vervolgens op het internet  terecht zou komen. Dat er door de hyperlink de facto wellicht geen nieuw  publiek wordt aangeboord (immers: het werk staat al op een andere  website op het internet), betekent nog niet dat daar de iure geen sprake  van kan zijn.              Met Svensson in de hand denk ik dat de rechthebbenden  een machtig wapen hebben tegen een hyperlink naar een werk op een  website, dat zonder toestemming van de rechthebbende daar terecht is  gekomen. Dit aangezien de hyperlink in ieder geval een relevante  beschikbaarstellingshandeling kan zijn volgens Svensson.              De hyperlink met de functie van voetnoot of beschikbaarstelling?              Toch  is er vervolgens nog een vraagstuk dat mij bezighoudt. Daarvoor is  vereist dat wij (voor nu) de horde van het nieuwe publiek nemen. Er is  dus sprake van een nieuw publiek of het criterium is in het geheel niet  van toepassing.               Als het dan gaat om een hyperlink die ervoor zorgt  dat een werk (zonder toestemming van de auteursrechthebbende geplaatst)  direct wordt getoond of afgespeeld ben ik groot voorstander van de  benadering om de plaatsing van een dergelijke hyperlink als  auteursrechtinbreuk te kwalificeren, aangezien de hyperlink een  beschikbaarstellende functie heeft.                            Moeilijker vind ik de  situatie met een hyperlink naar een werk, waarbij het duidelijk is dat  men naar een externe website gaat en er vervolgens mogelijk nog enkele  muisklikken nodig zijn om het werk te bekijken of af te luisteren. Heeft  de hyperlink dan de functie van de voetnoot in plaats van een  beschikbaarstellende functie? Ik zou menen van wel. Maar sluipt bij een  dergelijke benadering wellicht niet het criterium van verwarringsgevaar  het auteursrecht in? En waar ligt de grens? Zomaar enkele vragen waar we  het hopelijk in dit Auteursrechtdebat over kunnen gaan hebben.              Theo Stockmann  |