Octrooirecht  

IEF 896

ter verdere harmonisatie

Kamervragen met antwoord nr. 2322. 2e Kamer 2004-2005.  Eerder bericht hier. Vragen van de leden Kortenhorst en Hessels (beiden CDA) aan de staatssecretaris van Economische Zaken over de toepassing van octrooiregels. (Ingezonden 30 juni 2005); Antwoord

Antwoord van staatssecretaris Van Gennip (Economische Zaken). (Ontvangen 6 september 2005) "Ja, ik ken de berichten inzake Cordis. De gerechtelijke procedure tussen Cordis B.V. en Schneider Gmbh is onderdeel van een octrooigeschil tussen hun moederondernemingen, de farmaceutische multinationals Johnson & Johnson en Boston Scientific. Deze ondernemingen zijn sinds 1995 wereldwijd verwikkeld in octrooigeschillen en hebben deze in meerdere landen voor de rechter gebracht.

Ik heb geen informatie of signalen waaruit zou blijken dat de toepassing van octrooiregels in Nederland strenger is dan die in andere landen van de EU. Rechters kunnen overigens in individuele zaken in verschillende landen wel tot een verschillend oordeel komen. Naar huidige inzichten heb ik geen reden om aan te nemen dat het Nederlandse bedrijfsleven in het algemeen als gevolg van de Nederlandse rechtspraak in een ongunstiger positie verkeert dan concurrenten in andere EU-landen. Binnen Europa kennen we (nog) geen gemeenschappelijke rechtsgang voor octrooigeschillen. Als gevolg hiervan zijn het de nationale rechters die zich uitspreken over octrooizaken.

Naar mijn mening zou de consistentie van rechterlijke uitspraken in Europa verbeteren, wanneer bijvoorbeeld de Gemeenschapsoctrooiverordening met de daarin opgenomen centrale rechtsgang voor geschillen over gemeenschapsoctrooien, of de gecentraliseerde rechtsgang van het Europees Octrooiverdrag, zoals neergelegd in de zogenaamde «European Patent Litigation Agreement» (EPLA), tot stand zou komen. Ik zet me nadrukkelijk in voor de totstandkoming van deze verdragen. Tot op heden is over beide nog geen politieke overeenstemming bereikt. Momenteel ligt overigens ter verdere harmonisatie van het octrooirecht in algemene zin het voorstel voor implementatie van drie verdragen (Europees Octrooiverdrag-herziening, Vertalingenprotocol en Verdrag inzake Octrooirecht) in de Rijksoctrooiwet 1995 ter behandeling in de Tweede Kamer."

IEF 890

Eerst even voor jezelf lezen

Hoge Raad, 9 september 2005, LJN: AT3135, Nr. C04/085HR. Vennootschap naar Antilliaans recht Navcom tegen Philips Nederland.  Bespreking volgt. Interessante uitspraak (octrooirecht), onder meer over overgangsrecht en de verschillen tussen de vereisten van nawerkbaarheid, industriële toepasbaarheid en inventiviteit.  Lees arrest hier.

IEF 888

Grensoverschrijdend verstekvonnis

Met dank aan Bird & Bird, Den Haag: Rechtbank Den Haag, 7 september 2005, rol nr 05/2474 Ericsson tegen Sendo (verstekvonnis). Ericsson - verkoper van mobiele systemen - vordert een meervoudig en grensoverschrijdend inbreukverbod o.g.v. haar octrooien met betrekking tot de mede door haar in ETSI-verband ontwikkelde GSM standaard.

Daar tegen gedaagde verstek is verleend wijst de rechtbank direct eindvonnis en wijst al het in de dagvaarding gevorderde (met uitzondering van de provisionele vordering) toe. Het inbreukverbod wordt toegewezen voor alle gedesigneerde landen, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Lees vonnis

IEF 882

Onafhankelijk Rijswijk

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Den Haag, 4 juli 2005.

Hierbij zend ik u op uw verzoek(kenmerk EZ05000206 / EU05000063) mijn reactie op een aan u gerichte brief van de heer D. Jense uit Rijswijk over het Europees Octrooibureau (EOB). De heer D. Jense vraagt in een brief namens de gemeenteraadsfractie Onafhankelijk Rijswijk naar de laatste stand van zaken rond de Rijswijkse vestiging van het EOB. Ik informeer u daarover als volgt.

De Staat der Nederlanden en het EOB zijn al geruime tijd in discussie over aanpassing van de bestaande zetelovereenkomst ten behoeve van het EOB in Rijswijk. Daarin worden de privileges en immuniteiten beschreven die zullen gelden voor de EOB-medewerkers en hun in Nederland verblijvende gezinsleden.  

Enige tijd zijn er door het EOB geen activiteiten meer ondernomen met betrekking tot de voorziene (ver)nieuwbouw voor de Rijswijkse vestiging. Mogelijkerwijs heeft hieraan het uitblijven van een nieuwe zetelovereenkomst aan ten grondslag gelegen. In het voorjaar van 2004 is de voorbereiding van de (ver)nieuwbouw echter door het EOB weer ter hand genomen door middel van een zogenoemde architectencompetitie. 

Dit voorjaar hebben de onderhandelingen tussen de Staat der Nederlanden en het EOB een positieve wending genomen; deze verkeren nu zelfs in een vergevorderd stadium. Het ziet er naar uit dat er op korte termijn overeenstemming kan worden bereikt met het EOB. Daarmee zouden de vele, langjarige inspanningen van de Nederlandse Staat om het EOB te behouden voor Nederland alsnog beloond worden. 

Een besluit over de EOB-(ver)nieuwbouw in Rijswijk is overigens niet alleen afhankelijk van een zetelovereenkomst. Ook is de instemming nodig van de Administrative Council (de Raad van Bestuur) van het EOB (waarin vertegenwoordigers van de 30 lidstaten zitting hebben). Wanneer de Administrative Council tijdens zijn eerstvolgende vergadering in oktober van dit jaar een positief besluit zou nemen, zou zeer snel daarna gestart kunnen worden met de (ver)nieuwbouw.  

In het budgetplan van het EOB zijn daartoe inmiddels voorlopige voorzieningen getroffen; het gaat om een investering van ongeveer € 250 000 000. Ikheb er dus inmiddels het volste vertrouwen in dat het EOB, als gerenommeerde en gerespecteerde internationale kennisorganisatie, voor Nederland behouden blijft.

Staatssecretaris van Economische Zaken,
C. E. G. van Gennip
ez05000464
NDS12590
0405tkndsez05000464 1

IEF 877

tardief voor deze instantie

Rechtbank Den Haag, 7 september 2005, zaak 04/2636, Vlastuin en D-Tec tegen Broshuis. Vlastuin is (na overdracht) houdster van Europees octrooi EP 0 649 772 B1, verleend op 6 maart 1996 voor "Oplegger, in het bijzonder voor vervoer van ISO-norm containers". Broshuis houdt zich onder meer bezig met ontwikkeling en verkoop van containerchassis. Zij brengt onder de aanduiding Broshuis 2 CONNect-combitrailer een gelede oplegger op de markt in Europa. Vlastuin vordert een grensoverschrijdend inbreukverbod. De rechtbank overweegt op dit punt: 

"De bevoegdheid van deze rechtbank jegens Broshuis, gevestigd in Nederland, is volgens vaste rechtspraak in beginsel grensoverschrijdend. Nu echter bij antwoord de geldigheid van het octrooi in de overige gedesigneerde landen uitdrukkelijk is betwist, waarop bij gelegenheid van pleidooi door Vlastuin slechts met de niet met stukken onderbouwde stelling is gereageerd dat van validatie in de betreffende landen wel sprake is, heeft dat te gelden als niet vaststaand en alleen al op die grond wordt elk grensoverschrijdend verbod afgewezen. Het ten pleidooie gedane aanbod van Vlastuin zulks alsnog met stukken te onderbouwen wordt als tardief voor deze instantie verworpen".

Met betrekking tot de geldigheid van het octrooi oordeelt de rechtbank "dat het octrooi (net) voldoende inventief te achten is". De oplegger van Broshuis maakt echter geen inbreuk.

Bij het octrooi van Vlastuin gaat het om een verstelbare koppeling die, eenmaal versteld in een bepaalde stand, vervolgens zelf star en niet flexibel is, met een vrouwelijk, niet uitstekend koppelingselement op het voortse chassis en een mannelijk, wel uitstekend koppelingselement op het achterste chassis.

Uit de stand van de techniek zijn twee koppelingswijzen voor trekkers en trailers en trailers onderling bekend. Naast die in het octooi beschreven, bestaat de koppelingsschotel. Echter, uit geen van de in het geding gebrachte octrooien is sprake van een samenstel zoals omschreven in het octrooi van Vlastuin.

Naar het oordeel van de rechtbank maakt Broshuis geen inbreuk op EP '772. De 2 Connect bevat wel een lengteverstelbaar met elkaar te koppelen chassis uit twee delen, maar de verstelbaarheid zit in een koppelschotel/kingpin constructie. Terecht heeft Broshuis aangevoerd dat zij daarmee de stand van de techniek toepast en niet het octrooi van Vlastuin.

Het beroep van Vlastuin op equivalentie gaat niet op:
In de visie van Vlastuin moet de koppelschotel met schuifraam van Broshuis worden aangemerkt als een female coupling element in de zin van EP '772 en het uitstekende deel met kingpin van het achterchassis als male coupling element, maar dat wordt onjuist geacht. Met accommodating sleeve uit het octrooi is een koker of huls bedoeld en duidelijk geen uit de stand van de techniek (over)bekende koppelschotel, wat een principieel andere wijze van koppelen behelst. Consequentie van de stellingname van Vlastuin is dat het uitstekende deel van het achterste chassis van de 2 Connect, de koppelschotel en het schuifraam tezamen het mannelijk koppelingselement zouden vormen en de schuifgeleiding waarin het schuifraam beweegt het vrouwelijk koppelingselement. Nog ervan afziend dat dan een substantieel deel van het mannelijk koppelingselement niet op het achterchassis, maar op het voorchassis zou zitten, is dit iets waar de gemiddelde vakman niet op behoeft te rekenen. De rechtszekerheid van derden is daarmee bepaald in het geding. Nog daargelaten dat in ieder geval de wijze waarop met de 2-
Connect de chassisdelen gekoppeld worden kenmerkend verschilt, valt hiermee tevens het doek voor het beroep van Vlastuin op bescherming in het equivalentiebereik.

Lees vonnis
IEF 869

bevel tot uitsturen

Rechtbank 's-Gravenhage 7 september 2005, Atlas Copco Airpower N.V. - Jorc Industrial B.V.

Atlas is houder van een Europees octrooi met betrekking tot een 'scheidingsapparaat en scheidingsmethode' voor het scheiden van vloeibare componenten met verschillende dichtheden. Jorc heeft tegen de verlening oppositie gevoerd bij het EOB, dat het octrooi nieuw en inventief achtte. Atlas vordert een verbod op inbreuk van Jorc met een aantal nevenvorderingen. Jorc stelt dat het octrooi nietig is, omdat het de vereiste inventiviteit mist en voorts dat er geen sprake is van inbreuk. In reconventie vordert Jorc vernietiging van het octrooi en onder meer een (grensoverschrijdend) bevel tot het uitsturen van een rectificatie.

Voor de beoordeling van de inventiviteit gaat de rechtbank uit van een olie/waterscheider van Rossbach als de meest nabije stand van de techniek.

In conventie komt de rechtbank tot de volgende slotsom: "Anders dan de Oppositieafdeling van het EOB, is de rechtbank er geenszins van overtuigd geraakt [...] dat een vakman niet direct tot de oplossing van het octrooi zou komen maar daarvoor een 'purposeful choice' zou moeten maken. [...] Conclusie 1 is nietig wegens gebrek aan inventiviteit. Atlas heeft geen specifiek verweer gevoerd tegen de gemotiveerde stellingen van Jorc dat met conclusie 1 ook de volgconclusies niet inventief zijn, zodat het octrooi in zijn geheel voor nietig moet worden gehouden. Bij deze stand van zaken is een schorsing hangende de uitspraak van de Technische Kamer van beroep van het EOB niet opportuun. Van inbreuk kan zodoende geen sprake zijn, waarmee het in conventie gevorderde moet worden afgewezen".

Nu het octrooi nietig is, kan het in reconventie door Jorc gevorderde voor Nederland worden toegewezen. Echter, door de nietigheid "valt niet in te zien welk belang Jorc nog zou hebben bij een verklaring voor recht van niet-inbreuk daarop voorzover dit Nederland betreft". Wederom wordt wat betreft de overige gedesigneerde landen de zaak aangehouden tot de uitspraak in GAT/LuK van het Hof van Justitie.

"Het ongewijzigd in stand houden van het inmiddels onjuist gebleken beeld dat Jorc in Nederland inbreuk zou maken op het octrooi, welk beeld is ontstaan als gevolg van door Atlas gedane mededelingen, zou ongerechtvaardigd zijn. Aldus is [...] toewijsbaar dat de sub B gevorderde verzending van een rectificatiebrief [...]".

Tot slot de vordering tot het versturen van een rectificatiebrief aan afnemers buiten Nederland: "Het is duidelijk dat de eventuele toewijsbaarheid van die vordering dient te worden beoordeeld aan de hand van het toepasselijke buitenlandse recht. Vooropgesteld wordt dat de Nederlandse rechter weliswaar ambtshalve buitenlands recht dient toe te passen, doch dat dit niet wegneemt dat op een eisende partij die haar vorderingen naar vreemd recht toegewezen wil zien, een informatieplicht rust ten aanzien van de inhoud van dat vreemde recht wanneer niet evident is dat het desbetreffende rechtsstelsel de door haar ingeroepen rechtsfiguur of sanctie niet kent. [...] Bij gebreke voorts van enige informatie hieromtrent van de zijde van Jorc dient zodoende afwijzing van die vordering te volgen".

Lees hier het vonnis.

IEF 868

uitdrukkelijk en gemotiveerd

Rechtbank 's-Gravenhage 7 september 2005, zaaknummer 219804, River Hopper tegen Stichting Sangria. 

Sangria is houdster van een Nederlands octrooi betreffende een 'inrichting voor het opslaan van voorwerpen, in het bijzonder beladen pallets, in een schip en voor het laden en lossen van die voorwerpen.' In het door River Hopper gevraagde nietigheidsadvies heeft het Bureau voor de Industriële Eigendom als zijn oordeel uitgesproken dat de conclusies van het octrooi, zoals verleend, niet inventief zijn te achten.

Tijdens de adviesprocedure voor het Bureau heeft Sangria een hulpverzoek, inhoudende herziene conclusies, overgelegd. Partijen zijn overeengekomen dat het Bureau zijn advies ook tot die hulpconclusies zou uitstrekken. Het advies van het Bureau daaromtrent luidt, dat het octrooi in stand kan blijven indien de uitsluitende rechten worden beperkt tot de conclusies volgens het hulpverzoek, op voorwaarde dat die beperkingen toelaatbaar worden geacht. Sangria heeft daarop aan het Bureau een akte van afstand van het octrooi conform het hulpverzoek aangeboden, onder de voorwaarde dat de rechtbank het octrooi nietig zou achten.

De rechtbank verenigt zich met het advies van het Bureau Dat betekent dat het rechtbank met het Bureau van oordeel is dat het octrooi, zoals verleend, wegens gebrek aan inventiviteit dient te worden vernietigd, op basis van de combinatie van de rapporten D2 en D4 van het advies, indien D2 althans behoort tot de stand van de techniek. Dat laatste wordt echter uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist door Sangria. De rechtbank legt daarom de bewijslast van de stelling dat D2 destijds tot de stand van de techniek behoorde bij River Hopper en houdt iedere verdere beslissing aan. Lees vonnis hier.

IEF 867

Grensoverschrijdende soap

Rechtbank 's-Gravenhage 7 september 2005, zaaknummer 05/2023, Colgate - Unilever. Vonnis in het bevoegdheidsincident.

Colgate vordert in de hoofdzaak een verbod om directe of indirecte inbreuk te maken op haar Europese octrooien voor verpakte zeep (This invention relates to a soap bar that is generally rectangular in shape that is packaged in a substantially transparent package. More particularly, this invention relates to a substantially transparent package where said package provides enhanced functional properties), voor alle gedesigneerde landen met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, totdat per jurisdictie waarvoor het inbreukverbod gevorderd is de rechter in de betreffende jurisdictie (in eerste instantie) de nietigheid van het octrooi waarop het verbod gebaseerd is heeft uitgesproken.

Unilever stelt in dit incident in de eerste plaats op het standpunt dat deze rechtbank geen bevoegdheid toekomt (internationaal noch voor Nederland), omdat Colgate niet zou hebben voldaan aan haar (gesubstantieerde) stelplicht. Colgate wijst er evenwel terecht op dat de Nederlandse rechter (internationale) bevoegdheid toekomt op basis van artikel 2 EEX-verordening (forum rei) respectievelijk artikel 2 Rv, welke bevoegdheid volgens vaste rechtspraak in beginsel bovendien grensoverschrijdend van aard is.

Voorts wijst Colgate er terecht op dat voor de bepaling van de reikwijdte van die (internationale) bevoegdheid niet relevant is de vraag of de vordering naar het toepasselijke recht ook daadwerkelijk toewijsbaar is. Colgate heeft immers wel voldoende gesubstantieerd gesteld dat Unilever onrechtmatig zou handelen door de diverse groepsvennootschappen “aan te sturen” bij hun beweerdelijk inbreukmakende handelen in Nederland en ook daarbuiten. De (materiële) vragen of dit voldoende komt vast te staan en of deze “aansturing” naar het toepasselijke recht als directe of indirecte octrooi-inbreuk danwel anderszins onrechtmatig is te kwalificeren zijn vragen die in de hoofdprocedure dienen te worden beantwoord en niet in het kader van de vraag naar (internationale) bevoegdheid.

Hieraan doet niet af dat het op zich voor Unilever bezwaarlijk zou kunnen zijn zich te verdedigen in een procedure die in haar ogen reeds bij voorbaat kansloos zou zijn omdat voornoemd handelen geen aan de octrooihouder voorbehouden handeling zou zijn noch anderszins onrechtmatig zou zijn te achten. Het Nederlandse procesrecht voorziet nu eenmaal niet in de mogelijkheid om de eventuele “volkomen kansloosheid” van een vordering voorafgaand aan de eigenlijke procedure aan de orde te stellen, bijvoorbeeld bij wege van een incident (zoals volgens Unilever wel het geval zou zijn in het Verenigd Koninkrijk met de “case management conference” of “summary motion to dismiss” en in Duitsland met een “früher erster Termin”). Derhalve kan daarvoor het bevoegdheidsincident geen uitkomst bieden.

De beantwoording van de vragen of artikel 22 lid 4 EEX-verordening (de overeenkomstige artikelen in het EEX- en EVEX-verdrag zijn gelijkluidend) aan de grensoverschrijdende bevoegdheid in de weg staat danwel of de rechtbank in het licht van haar uitspraak inzake Stork/CFS Bakel van 19 januari 2005 (IER 2005, 40) haar beslissing op deze vraag zal aanhouden tot het HvJ EG uitspraak heeft gedaan in de zaak C-4/03 (GAT/LuK), zal om redenen van proceseconomie worden gereserveerd tot de zaak ten principale is bepleit. Hierbij is niet alleen van belang dat eerst dan als vaststaand zal kunnen worden aangenomen dat in de procedure voor deze rechtbank daadwerkelijk een beroep op de nietigheid wordt gedaan, zoals Unilever heeft aangekondigd, doch ook dat het goed mogelijk is dat het HvJ EG in de tussentijd uitspraak zal doen.

De slotsom luidt dat de rechtbank in ieder geval bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van Colgate, voor zover die betrekking heeft op Nederland. Voor het overige zal zij haar eindoordeel betreffende de bevoegdheid aanhouden tot de zaak ten principale is uitgeprocedeerd. Alsdan zal ook over de kosten van dit incident worden beslist.

 Lees hier het vonnis.

IEF 864

General Public Licence v3 (2)

Begin augustus werd bekend dat Richard Stallman van de Free Software Foundation (FSF) werkt aan een nieuwe versie van de General Public License. De filosofie van de FSF is dat software programma's vrij dienen te zijn en aan een ieder ter beschikking moeten zijn. Het verrast niet dat de woordvoerder van de FSF Europe, G. Greve, van mening is dat GPL v3 het gebruik van software octrooien en DRM moet verbieden:

"Software patents are clearly a menace to society and innovation. We like this to be more explicit. The basic idea is that if someone patents software, he loses the right to use free software. It's like a patent retaliation clause," en "We're fundamentally opposed to DRM. We think it's a dead end for society, all software should be free to use and that artists could be paid for their films and music by a general 'taxation' on Internet connections."

IEF 862

Voorstel van Rijkswet (2)

In aansluiting op dit eerdere bericht over de wijziging Rijksoctrooiwet 1995 in verband met implementatie richtlijn handhaving intellectuele-eigendomsrechten, het vandaag gepubliceerde advies van de Raad van State. Kamerstuk 30222 (R1797), nr. 5: "De Raad vraagt zich af wat de reden is voor deze onvolledige implementatie." Lees kamerstuk hier.