Gepubliceerd op maandag 14 juli 2014
IEF 14042
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Nota van wijziging wet auteurscontractenrecht

Nota van wijziging wet auteurscontractenrecht, Kamerstukken II 2013-2014, 33 308.
Artikel 45d, eerste lid, eerste volzin, is ongewijzigd. Dit betekent dat makers geacht worden de genoemde rechten te hebben overgedragen aan de producent, tenzij zij schriftelijk andersluidende afspraken hebben gemaakt. Artikel 45d waarborgt hiermee dat, behoudens andersluidende afspraken, de exploitatierechten worden geconcentreerd bij de producent, opdat hij kan contracteren met derden over de exploitatie van het filmwerk zonder daarbij afhankelijk te zijn van toestemming van makers of collectieve beheersorganisaties. Andersluidende afspraken blijven mogelijk, mits schriftelijk overeengekomen tussen de maker en de producent. (...)
Ook is er een Nota naar aanleiding van nader verslag beschikbaar.

3. Wijziging van artikel II, onderdeel Aa
Zoals hiervoor reeds opgemerkt fungeert artikel 4 van de Wet op de naburige rechten als schakelbepaling tussen de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten. Artikel 4 Wnr regelt dat de bepalingen in de Auteurswet aangaande filmwerken (waaronder artikel 45d) van overeenkomstige toepassing zijn op de uitvoering van een uitvoerende kunstenaar die bestemd is als bijdrage voor de totstandkoming van een filmwerk. Door aan artikel 4 Wnr een tweede lid toe te voegen waarin is bepaald dat artikel 45d, tweede tot en met zesde lid van overeenkomstige toepassing is op de hoofdrolacteur, wordt expliciet geregeld dat alleen de hoofdrol-acteurs recht hebben op de billijke proportionele vergoeding als bedoeld in artikel 45d, tweede lid Aw en dat de
bijbehorende bepalingen in de derde tot en met zesde lid van overeenkomstige toepassing zijn.

4. Wijziging van artikel III
Ten aanzien van filmwerken is ervoor gekozen een ander toetsmoment te kiezen voor de vraag wanneer het nieuwe recht van toepassing wordt dan voor de overige bepalingen van het wetsvoorstel. Nu bij de totstandkoming van een filmwerk vele tientallen makers betrokken kunnen zijn, is het hanteren van het moment van sluiten van de overeenkomst niet praktisch. Dit zou er immers toe kunnen leiden dat bepaalde belangrijke makers wel aanspraak kunnen maken op een proportionele billijke vergoeding en andere belangrijke makers niet, enkel vanwege het verschil in het moment van ondertekening van het contract. Door uit te gaan van het moment van voltooiing van het filmwerk wordt een eenduidig moment gekozen die geldt voor alle makers die bij de totstandkoming van het filmwerk zijn betrokken. De nieuwe collectief te innen vergoeding is derhalve pas van toepassing op filmwerken die op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn voltooid. (...)

5. Wijziging van artikel IV
Om de mogelijkheid open te houden de bepalingen van het wetsvoorstel auteurscontractenrecht op afzonderlijke tijdstippen in werking te laten treden, is voorzien in een daartoe strekkende bepaling. (...)