Gepubliceerd op donderdag 23 mei 2019
IEF 18483
Rechtbank Midden-Nederland ||
22 mei 2019
Rechtbank Midden-Nederland 22 mei 2019, IEF 18483; ECLI:NL:RBMNE:2019:2286 (Linda), https://www.ie-forum.nl/artikelen/vragen-in-interview-linda-niet-misleidend-of-suggestief

Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg, KLOS c.s.

Vragen in interview Linda niet misleidend of suggestief

Rechtbank Midden-Nederland 22 mei 2019, IEF 18483; ECLI:NL:RBMNE:2019:2286 (X tegen Mood for Magazines) Eiser heeft in 2011 een televisieprogramma gewonnen en geniet sindsdien landelijke bekendheid. Hij heeft met A een relatie gehad. In 2018 is hij in hoger beroep veroordeeld voor onder meer mishandeling van A. Gedaagde Mood For Magazines is uitgeefster van het magazine Linda. In Linda mei 2019 is een interview gepubliceerd met A over haar relatie met eiser. De publicatie van dit interview is niet onrechtmatig. Vorderingen tot rectificatie en betaling van schadevergoeding worden afgewezen. Er is voldoende duidelijk gemaakt dat de publicatie geen verslag is in het kader van onderzoeksjournalistiek. Het verhaal van A is opgetekend in de vorm van een interview. Er wordt visueel duidelijk onderscheid gemaakt tussen de vraag en het antwoord. De vragen zijn niet leidend of suggestief van aard.

4.2.
In deze zaak gaat het om een botsing van fundamentele rechten. Ten eerste het aan de zijde van [eiser] aanwezige recht op eerbiediging van de eer en goede naam en aan de zijde van MFM het recht op vrijheid van meningsuiting.

4.3.
Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Bij deze afweging geldt niet als uitgangspunt dat voorrang toekomt aan het door artikel 10 Gw en artikel 8 EVRM gewaarborgde recht. Voor de door artikel 7 Gw en artikel 10 EVRM beschermde rechten geldt hetzelfde. Dit brengt met zich dat het hier niet gaat om een in twee fasen te verrichten toetsing (aldus dat eerst aan de hand van de omstandigheden moet worden bepaald welk van beide rechten zwaarder weegt, waarna vervolgens nog moet worden beoordeeld of de noodzakelijkheidstoets als neergelegd in artikel 8 lid 2 respectievelijk 10 lid 2 EVRM zich verzet tegen het resultaat van die afweging), maar dat deze toetsing in één keer dient te geschieden, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het desbetreffende lid 2 (zie HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210 [naam] / [naam] ; HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230, Endemol en SBS/A). Welk van de beide genoemde wederzijdse belangen in het concrete geval zwaarder weegt, hangt zoals gezegd af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij is onder meer relevant (i) de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben, (ii) de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand die aan de kaak wordt gesteld, (iii) de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal ten tijde van de publicatie, (iv) de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen, (v) het gezag dat het medium waarop de uitlatingen zijn gepubliceerd geniet en (vi) de maatschappelijke positie van de betrokken persoon. Genoemde omstandigheden wegen niet allen even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden gehecht, hangt af van het concrete geval.

4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het de lezer van de [magazine] voldoende duidelijk wordt gemaakt dat de publicatie geen verslag is van enig door de [magazine] verricht speurwerk in het kader van onderzoeksjournalistiek. In de subkop van het artikel wordt gemeld dat [A] ‘haar verhaal’ doet. Dit verhaal van [A] wordt voorts opgetekend in de vorm van een interview. De vragen zijn er in zijn algemeenheid op gericht dat [A] haar verhaal kan doen en zijn niet leidend of suggestief van aard. Verder geldt dat de publicatie kan worden beschouwd als een (eenmalige) reactie op het eigen verhaal van [eiser] . Uit de diverse door MFM als productie 2 overgelegde berichten, blijkt dat [eiser] in de media herhaaldelijk zijn standpunt bekend gemaakt heeft over de in zijn ogen (nog steeds) onjuiste strafrechtelijke veroordeling in eerste aanleg (rechtbank) en in hoger beroep (hof).

4.6.
Onder de hiervoor genoemde omstandigheid is er geen aanleiding om te oordelen dat [eiser] om een weerwoord gevraagd had moeten worden. Een recht op wederhoor is immers niet absoluut. [eiser] heeft ter zitting verder niet meegedeeld wat dan zijn weerwoord zou zijn geweest, anders dan een ontkenning van het verhaal van [A] . Ook in de na de publicatie uitgegeven reactie namens [eiser] zijn geen omstandigheden gesteld waardoor de handelwijze van de [magazine] nu anders beoordeeld moet worden.

4.9.
Met betrekking tot het verwijt van [eiser] dat uit de publicatie onvoldoende blijkt dat de beschuldigingen alleen gebaseerd zijn op de uitlatingen van [A] geldt het volgende.

-
Het verhaal van [A] is opgetekend in de vorm van een interview. Er wordt visueel duidelijk onderscheid gemaakt tussen de vraag en het antwoord. Zoals hiervoor onder 4.5 al is overwogen, zijn de vragen er op gericht dat [A] daadwerkelijk haar verhaal kan doen en zijn de vragen niet leidend of suggestief van aard. [eiser] heeft ook niet aangegeven welke vragen wel leidend of suggestief van aard zouden zijn.

-
De onder 2.5 genoemde uitlatingen, die in de dagvaarding door [eiser] zijn beschreven als ernstige beschuldigingen, zijn allemaal onmiskenbaar afkomstig van [A] . Het zijn dan ook haar uitlatingen en niet die van de [magazine] .

-
In de subkop van de publicatie wordt gemeld dat het artikel het eigen verhaal van [A] is. De lezer zal deze opmerking ook als zodanig begrijpen.

-
De wijze waarop het artikel op de voorpagina is aangekondigd alsook de gebruikte kop van het artikel (zie 2.4) betekent niet dat de in de publicatie genoemde beschuldigingen niet uitsluitend aan [A] toegeschreven kunnen worden. Mede door de gebruikte leestekens wordt voldoende duidelijk dat het de woorden van [A] zijn. Bovendien geldt voor de kop van het artikel en de aankondiging van het artikel op de voorpagina, dat deze scherp(er) aangezet mogen worden en een vergroving van de daadwerkelijke inhoud van de publicatie mogen bevatten. De [magazine] is daar niet te ver in gegaan.