Gepubliceerd op donderdag 23 mei 2013
IEF 12681
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Virtuele Boteringepoort blijft bewaard

Rechtbank Noord-Nederland 17 mei 2013, LJN CA0939, KZ ZA 13-95 (Eiser tegen Gemeente Groningen)
Uitspraak ingezonden door Harry Smeltekop, Yspeert Advocaten.

Verwijderen kunst en belangenafweging eigenaar. Bij opgravingen in de Groninger binnenstad in 1995 en 1998 kwamen onder andere de restanten bloot te liggen van delen van middeleeuwse stadsmuren en toegangspoorten. Eiser heeft de definitieve opdracht gekregen om een kunstwerk te ontwerpen, 'een virtuele boteringepoort'. Een kunstwerk met neonglas lichtbogen en spotlights. Van meet af aan zijn storingen in de installatie opgetreden. Daarnaast is de installatie van het kunstwerk twee maal beschadigd. In november 2012 heeft het college van B&W het besluit genomen dat het kunstwerk 'een virtuele boteringepoort' zal worden verwijderd. Eiser vordert onder meer een verbod tot verwijdering.

In het licht van de rechtspraak en de literatuur moet worden geoordeel dat de totale vernietiging van een voorwerp waarin een auteursrechtelijk werk is belichaamd, niet kan worden aangemerkt als een aantasting van het werk in de zin van artikel 25 lid 1 aanhef en onder d Aw. Gaat het om unieke exemplaren, zoals hier het geval is, dan kan van de eigenaar onder omstandigheden verlangd worden dat hij slechts tot vernietiging overgaat indien daarvoor een gegronde reden bestaat. Er dient een belangenafweging te worden gemaakt, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad. Vernietiging kan leiden tot misbruik van bevoegdheid. De belangenafweging dient in het voordeel van eiser te worden beoordeeld. De vorderingen tot het verbod van verwijdering wordt toegewezen.

4.2. In het licht van de rechtspraak (vgl. HR 6 februari 2004, LJN AN7830) en de literatuur dienaangaande moet worden geoordeeld dat de totale vernietiging van een voorwerp waarin een auteursrechtelijk beschermd werk is belichaamd, niet kan worden aangemerkt als een aantasting van het werk in de zin van artikel 25 lid 1 aanhef onder d Auteurswet (Aw). Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is daaronder ook te verstaan de verwijdering van een kunstwerk uit de publieke ruimte, dat bestemd was om op de desbetreffende plaats in de publieke ruimte te worden ten toon gesteld. De maker vaneen kunstwerk als hier bedoeld kan dan ook niet uit hoofde van het bepaalde in artikel 25 Aw optreden tegen de verwijdering van het werk door de eigenaar daarvan uit de publieke ruimte.

4.3. Dat betekent niet dat de eigenaar van een voorwerp waarin een auteursrechtelijk beschermd werk is belichaamd steeds vrijstaat dat voorwerp te vernietigen danwel het werk te verwijderen van de plaats in de publieke ruimte waarvoor het bestemd was, en dat de belangen van de maker aan de beschikkingsmacht van die eigenaar steeds ondergeschikt zijn. De vernietiging van een exemplaar van het werk kan immers misbruik van zijn bevoegdheid door de eigenaar opleveren in gevallen als artikel 3:13 lid 2 BW bedoeld, dan wel anderszins onrechtmatig jegens de maker zijn. Ook een derde die een zodanig voorwerp vernietigt, kan daarmee onrechtmatig jegens de maker handelen. Van zodanig misbruik of anderszins onrechtmatig handelen zal eerder sprake zijn naarmate er minder exemplaren van dat werk bestaan. Gaat het om unieke exemplaren, zoals in casu het geval is, dan kan van de eigenaar onder omstandigheden verlangd worden dat hij slechts dan tot vernietiging overgaat indien daarvoor een gegronde reden bestaat en hij zich de gerechtvaardigde belangen van demaker ten minste in zoverre aantrekt dat hij er desgevraagd voor zorg draagt het bouwwerk behoorlijk te doen documenteren, althans de maker de gelegenheid biedt daartoe zelf het nodige in het werk te stellen.

4.4. Bij de vraag of sprake is van misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW moet worden beoordeeld of de eigenaar bij de uitoefening van de bevoegdheid, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.

4.11. Het vorenstaande brengt met zich dat de belangenafweging als bedoeld in artikel 3:13 BW in het voordeel van Milikowski moet uitvallen en dat de vorderingen onder I. voor toewijzing gereed ligt.

Lees de uitspraak LJN CA0939 (pdf)

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Kunstenaar beschermd tegen sloop kunstwerk?)
Hoogenraad & Haak (Verwijdering van kunstwerk kan misbruik van bevoegdheid zijn)