Gepubliceerd op vrijdag 12 februari 2016
IEF 15685
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Verkorting monstercollectie geen dringende reden tot opzegging agentuurovereenkomst

Rechtbank Noord-Holland 3 februari 2016, IEF 15685; ECLI:NL:RBNHO:2016:524 (Monstercollectie)
Agentuur. Partijen hebben een agentuurovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. [De B.V.] schrijft dat zij een plan van aanpak en onvoorwaardelijke commitment van [de maatschap] wilt om het economische tij te keren. Doet zij dit niet dan gaat [de B.V.] er vanuit dat [de maatschap] niet langer wilt samenwerken. De kantonrechter is van oordeel dat er gelet op de strekking van de brief geen sprake is van opzegging. Wel heeft [de maatschap] zelf de de agentuurovereenkomst heeft opgezegd zonder inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn. Er was geen sprake van dringende redenen voor deze opzegging. De vorderingen worden afgewezen en [de maatschap] wordt veroordeeld tot het betalen van 9.288,79 euro aan schadevergoeding.

[de B.V.] heeft bij brief van 12 mei 2015 aangegeven dat in verband met de dalende omzet het voor haar niet meer mogelijk is om en een aparte monstercollectie voor België te maken. [de B.V.] stelt dat er geen vaste verkoopperiode is in België. Zij stelt voorts dat, als [de B.V.] geen plan van aanpak en onvoorwaardelijke commitment van [de maatschap] krijgt, [de B.V.] er van uit gaat dat [de maatschap] niet meer wil samenwerken.

De kantonrechter is van oordeel dat deze brief, gelet op de strekking en de bewoording, geen opzegging van de agentuurovereenkomst inhoudt. Immers, [de B.V.] geeft aan dat het spijtig en niet nodig zou zijn om de samenwerking te beëindigen en wenst verder in overleg te treden.

(...)

De kantonrechter is van oordeel dat [de maatschap] bij brief van 13 mei 2014 de agentuurovereenkomst beëindigd heeft zonder inachtneming van de overeengekomen opzeggingstermijn. [de maatschap] stelt immers dat er niet van haar gevergd kan worden de overeenkomst in stand te laten. [de maatschap] stelt dat zij hiervoor dringende redenen had, en [de B.V.] op grond hiervan schadeplichtig is.

De kantonrechter overweegt dat [de B.V.] nog immer de monstercollectie aan [de maatschap] beschikbaar wil stellen, maar minder lang dan voorheen. Nergens is tussen partijen vastgelegd welke periode de monstercollectie door [de B.V.] beschikbaar wordt gesteld aan [de maatschap]. Dat [de B.V.] van plan was om de monstercollectie minder lang aan [de maatschap] beschikbaar te stellen, was al langere tijd duidelijk. De door [de B.V.] opgegeven reden is een reden van bedrijfseconomie. [de B.V.] mag zelf haar bedrijfsstrategie bepalen. Dat de omzet van [de maatschap] is teruggelopen is voldoende duidelijk. [de B.V.] heeft aangegeven dat de klanten van [de maatschap] in de tijd dat [de maatschap] geen monstercollectie heeft, welkom zijn in Haarlem bij [de B.V.], waar een monstercollectie te bezichtigen is. [de maatschap] heeft aangevoerd dat er een vaste verkoopperiode is in België waarbuiten niet verkocht wordt. Dit wordt door [de B.V.] bestreden, zij voert aan dat ook buiten de door [de maatschap] genoemde periode verkocht wordt. Beide partijen hebben agenda’s en e-mails ter onderbouwing van hun standpunt overgelegd. Tegenover de verplichting van [de B.V.] om de monstercollectie beschikbaar te stellen, staat de verplichting van [de maatschap] op grond van de agentuurovereenkomst om de werkzaamheden actief en met grote inzet te verrichten.

[de maatschap] heeft de agentuurovereenkomst dan ook beëindigd zonder inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn en zonder dat er sprake was van dringende redenen. Op grond van artikel 7:439, eerste lid, BW is [de maatschap] dan ook schadeplichtig. [de B.V.] vordert een schade van € 9.288,79. Zij baseert deze schade op de provisie die [de maatschap] zou hebben ontvangen in geval van een normale beëindiging, dat wil zeggen met in achtneming van de opzegtermijn van drie maanden. [de maatschap] heeft betwist schadeloosstelling aan [de B.V.] verschuldigd te zijn, maar heeft de hoogte van de door [de B.V.] gevorderde schadeloosstelling niet betwist. Nu de door [de B.V.] gevorderde schade de kantonrechter niet onredelijk voorkomt, zal deze worden toegekend, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 13 mei 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.