Gepubliceerd op maandag 4 januari 2021
IEF 19677
Hof Arnhem-Leeuwarden ||
22 dec 2020
Hof Arnhem-Leeuwarden 22 dec 2020, IEF 19677; ECLI:NL:GHARL:2020:10723 (X tegen BBN VARA), https://www.ie-forum.nl/artikelen/uitzending-kassa-over-matrassenverkoper-niet-onrechtmatig

Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap en Patty de LeeuweVisser Schaap & Kreijger.

Uitzending Kassa over matrassenverkoper niet onrechtmatig

Hof Arnhem-Leeuwarden 22 december 2020, IEF 19677: ECLI:NL:GHARL:2020:10723 (X tegen BNN-VARA) BNN-VARA produceert het consumentenprogramma Kassa. In een uitzending van 2015 is aandacht besteed aan appellant en zijn bedrijf. Het item is gebaseerd op een klacht van mevrouw die in juli 2014 een tweetal matrassen bij het bedrijf heeft besteld, zeer gunstige voor mensen met rugklachten. In het item komt naar voren dat de matrassen niet worden geleverd. In het item wordt appellant daarom geïnterviewd in zijn privéwoning. Appellant heeft een verklaring voor recht gevorderd dat de uitzending onrechtmatig is. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. In hoger beroep is de vraag of BNN-VARA met het item in de uitzending van het televisieprogramma onrechtmatig tegenover appellant heeft gehandeld.

Vooropgesteld staat dat het bij beoordeling hiervan gaat om een botsing tussen twee fundamentele rechten. Enerzijds het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM), anderzijds betreft dit het recht van BNN-VARA op vrijheid van meningsuiting. Bij deze belangafweging wordt onder meer de aard van de gepubliceerde uitlatingen, de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal en de totstandkoming en de inkleding van de uitlatingen in ogenschouw genomen. En juist bij een informatief en kritisch consumentenprogramma mag van de programmamakers worden verwacht dat zij een grote mate van zorgvuldigheid betrachten. Het item vindt voldoende steun in het ten tijde van de uitzending beschikbare feitenmateriaal; de uitingsvrijheid van BNN-VARA prevaleert boven het belang van appellant.

 

5.5 De inzet van de programmamakers bij de uitzending was dat [appellant] en zijn bedrijf [D] ondanks herhaalde toezeggingen niet levert en ook niet terugbetaalt. Het hof constateert dat er ten tijde van de uitzending voldoende grond in het beschikbare feitenmateriaal bestond voor deze conclusie. BNN-VARA beschikte over een groot aantal tussen [appellant] en [E] gewisselde e-mailcorrespondentie en SMS-contacten in de periode van november 2014 tot maart 2015. Die berichten bevestigen dat [appellant] herhaaldelijk concrete leveringstoezeggingen niet is nagekomen. Ook komt daaruit naar voren dat [E] meermalen om terugbetaling van haar aanbetaling heeft verzocht en dat [appellant] diverse keren concrete toezeggingen dat terugbetaald zal worden niet is nagekomen. Daarnaast beschikte BNN-VARA voor de uitzending ook over een klacht van de heer [G] en bleek uit navraag bij het CBW dat [D] daar per 28 februari 2015 was geroyeerd naar aanleiding van meerdere klachten van consumenten die, ondanks toezeggingen van [appellant] , niet werden opgelost na bemiddeling van het CBW.

5.10 [appellant] stelt verder dat hem weliswaar de gelegenheid tot het voeren van een weerwoord is gegeven, maar dat dit weerwoord niet voldoende in het item is betrokken en daarvan een verkeerde selectie is gemaakt. Uitgangspunt is dat het tot de journalistieke vrijheid behoort hoe het weerwoord in de uitzending wordt verwerkt en dat op BNN-VARA geen verplichting rust om het weerwoord integraal of kritiekloos over te nemen. Van onzorgvuldige verwerking van het weerwoord is in dit geval geen sprake. Het moge zo zijn dat [appellant] hier ontevreden over is, op basis van al het beschikbare materiaal is een voldoende evenwichtig beeld neergezet waarin de kern van het weerwoord van [appellant] dat hij de ontstane situatie betreurt en naar een oplossing heeft gezocht - voldoende naar voren komt. [appellant] kan van BNN-VARA niet verlangen dat in een item als het onderhavige tot in detail wordt uitgelegd hoe [appellant] in de problemen is gekomen en hoe hij die problemen het hoofd heeft proberen te bieden. De nadruk van het item lag immers op de herhaalde toezeggingen tot levering en terugbetaling die [appellant] niet is nagekomen.

5.11 [appellant] beklaagt zich er over dat door genoemde onjuistheden en onvolledigheden en de wijze van montage het suggestieve en tendentieuze beeld van een oplichter is neergezet, die het kwade van zijn handelen niet inziet. Voorop staat dat de inkleding en vormgeving van een uitzending aan de journalistieke vrijheid is overgelaten. Met betrekking tot deze uitzending lag het accent op de problemen die [E] als individuele consument met [appellant] als verkoper van matrassen had, wat op verhalende wijze in beeld is gebracht. De termen oplichter en oplichting worden in het item niet in de mond genomen. Voor de uitlatingen die wel in het item zijn gedaan (waaronder ook over het CBW-keurmerk en de aangifte) bestond voldoende steun in het feitenmateriaal en van verwijtbare onvolledigheden is geen sprake. Van een vooraf bedacht script met het enkel doel om [appellant] te schaden of een montage waarbij de grenzen van het betamelijk zijn overschreden, is het hof evenmin gebleken. Weliswaar is een soundbyte van [appellant] (“het zij zo”) in een andere context gebruikt en toont het programma zich in de daaropvolgende commentariërende opmerkingen “het zij zo, hij geeft geen krimp” en “het ligt aan iedereen behalve aan [appellant] zelf” kritisch over [appellant] , maar die kritiek mag worden geuit en is niet onnodig grievend of diffamerend, ook niet als daarbij rekening wordt gehouden met de wijze van montage. Niet uit te sluiten valt dat de gemiddelde kijker het handelen van [appellant] als onbetrouwbaar of zelfs als oplichting kwalificeert, maar dat is een gevolg van zijn eigen handelen en niet terug te voeren op de inkleding en vormgeving van het item.