Gepubliceerd op donderdag 28 mei 2020
IEF 19234
Hof Amsterdam ||
25 mei 2020
Hof Amsterdam 25 mei 2020, IEF 19234; ECLI:NL:GHAMS:2020:1298 ((Oud-marinier treinkaping tegen advocaat)), https://www.ie-forum.nl/artikelen/uitspraken-van-advocaat-zijn-niet-grensoverschrijdend

Uitspraken van advocaat zijn niet grensoverschrijdend

Hof Amsterdam 25 mei 2020, IEF 19234, IT 3155; ECLI:NL:GHAMS:2020:1298 (Oud-marinier treinkaping tegen advocaat) Beklag tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde ter zake van smaad / laster / belediging. Beklaagde is de advocaat van nabestaanden van twee van de omgekomen kapers van de treinkaping bij De Punt op 11 juni 1977. Bij die actie hebben twee gegijzelden en zes kapers het leven verloren. Namens haar cliënten is beklaagde in 2015 bij de rechtbank Den Haag een civielrechtelijke procedure begonnen. Zij hebben gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de Staat tegenover hen onrechtmatig heeft gehandeld door beide kapers zonder noodzaak dood te schieten, en dat de Staat zal worden veroordeeld tot schadevergoeding.

Het beklag ziet op drie uitlatingen van beklaagde die in de periode na het tussenvonnis van 1 februari 2017 van de rechtbank in de media zijn verschenen. Met deze uitspraken is volgens klager opzettelijk de eer en goede naam van het hele Korps Mariniers en de BBE-M - ingezet bij de beëindiging van de treinkaping - aangetast en dus ook die van hem. Klager is belanghebbende, hij nam als marinier deel aan de beëindiging van de treinkaping, zie ook [IEF 19233].
Het beklag wordt afgewezen. Er is slechts beperkte ruimte om de uitspraken van een advocaat die in het belang van haar cliënten in of buiten de rechtszaal zijn gedaan, te beoordelen. De harde bewoordingen van de advocaat in de media waren niet grensoverschrijdend.

9 Beoordeling door het hof van de uitlatingen

Het hof stelt vast dat alle uitlatingen zijn gedaan in de context van de door beklaagde namens de nabestaanden van twee treinkapers gevoerde procedure tegen de Staat. Het is aannemelijk dat beklaagde die uitspraken heeft gedaan omdat zij vond dat deze van belang waren voor die procedure, onder andere om daarmee getuigen te vinden die nog gehoord zouden kunnen worden.

Gelet op de bestendige rechtspraak van het EHRM, zoals hierboven aangehaald, is er slechts beperkte ruimte om de uitspraken van een advocaat die in het belang van haar cliënten in of buiten de rechtszaal zijn gedaan, te beoordelen.

In de context van de procedure en van de belangen van haar cliënten die beklaagde moest behartigen, zijn de – ook door beklaagde zelf als zodanig gekwalificeerde – harde bewoordingen niet als grensoverschrijdend (“does not overstep certain bounds”) te beschouwen; er is onderbouwd waarom ze gebruikt werden.

Evenmin kan in dit verband worden gezegd dat beklaagde de betrokken mariniers “moordenaars” heeft genoemd. Uit de gewraakte citaten komt dat niet naar voren en voor zover klager de wel gebruikte woorden zo begrepen heeft, kan uit de context niet worden afgeleid dat beklaagde klager zo heeft willen kwalificeren, laat staan dat dit zou opgaan voor alle mariniers of de BBE-M als geheel.

Daar komt bij dat het bij een gedeelte van de teksten gaat om een weergave in de krant door journalisten van beklaagdes woorden.

Dat een omroep slechts een gedeelte van een eerder gegeven interview heeft uitgezonden en dat daardoor een gedeelte van de eerder door beklaagde geschetste context is weggevallen, kan niet voor rekening van beklaagde komen.

Het hof komt dan ook tot de conclusie dat te verwachten valt dat de strafrechter aan wie deze zaak zou worden voorgelegd, zou oordelen dat de gewraakte uitlatingen (of de weergave daarvan door de media) vallen onder de bescherming van artikel 10 EVRM.

Het hof tekent daarbij aan dat uit het klaagschrift een grote betrokkenheid en verbondenheid van klager blijkt bij de leden van het Korps Mariniers, in het bijzonder bij de leden van de BBE-M (nu Marsof). Onderlinge betrokkenheid is noodzakelijk voor de taak waarvoor zij staan en de grote risico’s die hun taak soms met zich brengt. Dat vraagt om verbondenheid en teamwork. Mariniers zijn trots op het werk dat ze voor de samenleving moeten doen. Het is begrijpelijk dat deze groep de door beklaagde namens haar cliënten ingenomen standpunten en de daarbij gebruikte bewoordingen als extra zwaar ervaart. Dat laat echter onverlet dat de wijze waarop de Staat de mariniers inzet grote maatschappelijke impact kan hebben. In een rechtsstaat moeten daarbij ook vragen kunnen worden gesteld; een advocaat heeft de nodige ruimte om die, in het belang van cliënt(en) in een procedure, te verwoorden.