Gepubliceerd op vrijdag 28 februari 2014
IEF 13588
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Uitlatingen in boek 'De val van SNS Reaal' vinden steun in feiten

Vzr. Rechtbank Amsterdam 26 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:880 (De val van SNS Reaal)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. De uitlatingen die er op neer komen dat Bouwfonds gemakkelijk en nonchalant leningen verstrekte vinden eveneens voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. De uitlatingen vinden voldoende steun in de feiten en zijn niet onrechtmatig. Het boek 'De val van SNS Reaal' mag dan ook in de handel blijven.

4.5. De kern van het geschil gaat om hetgeen in het boek en in verschillende artikelen in het FD van 14 december 2013 over [eisers] naar voren is gebracht. Naar de stelling van [eisers] bevatten het boek en de artikelen in het FD meerdere feitelijke mededelingen en stellingen die geen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal en die, in onderling verband beschouwd, en in de financieel-economische context waarbinnen deze publicaties worden gelezen, onjuist, lasterlijk en onnodig grievend zijn. Het publiceren van dergelijke onjuiste, onnodig grievende en op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen publicaties levert een ontoelaatbare schending op van de eer en goede naam van [eisers] en is derhalve onrechtmatig jegens hem, aldus [eisers]
4.6. De uitlatingen waar [eisers] zich om te beginnen tegen verzet komen er – kort gezegd – op neer dat hij omstreden zou zijn, dat Bouwfonds gemakkelijk en nonchalant leningen verstrekte en dat hij, samen met [persoon 3], het grote hoofdpijndossier van Bouwfonds vormde. Ter ondersteuning van de uitlatingen in het boek en in de artikelen in het FD heeft [gedaagden] onder meer de volgende producties in het geding gebracht: (...)
4.6.1. Gezien de onder 4.6 weergegeven producties, waarvan [eisers] de juistheid niet heeft betwist, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de uitlatingen in het boek en in de artikelen in het FD voldoende steun vinden in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal. Uit dit materiaal volgt dat [eiser sub 1] jarenlang zakenpartner was van wijlen [persoon 3], die sinds 2002 publiekelijk bekend staat als ‘bankier van de onderwereld’, en dat zowel [persoon 3] als [eiser sub 1] verdacht zijn geweest van valsheid in geschrift of oplichting in verband met zakelijke vastgoedtransacties (de zgn. ‘Buizerd-zaak’). Uit dit materiaal volgt tevens dat de raad van bestuur van Bouwfonds regelmatig over ‘de in opspraak geraakte’ [persoon 3] en [eiser sub 1] heeft vergaderd en de financiering aan [persoon 3] en [eiser sub 1] zelfs (tijdelijk) heeft stopgezet. Dat [gedaagden] dit heeft gekwalificeerd als ‘omstreden’, waarbij niet zonder meer duidelijk is of ‘omstreden’ ziet op zowel [persoon 3] als [eiser sub 1] of alleen op [persoon 3], en de suggestie heeft gewekt dat [eisers] een dubieuze en/of bedenkelijke zakelijke reputatie zou hebben (gehad) en dubieuze vastgoedtransacties via Bouwfonds zou hebben gefinancierd, kan tegen die achtergrond niet als feitelijk onjuist of onnodig grievend worden aangemerkt. De door [eisers] als producties 7a en 7b in het geding gebrachte brieven van Bouwfonds – een aanbevelingsbrief en een bedankbrief – maken dit niet anders. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat [gedaagden] terecht heeft aangevoerd dat de uitlatingen zien op het verleden, op de periode dat [eiser sub 1] en [persoon 3] nog samenwerkten. Hoewel aan [eisers] kan worden toegegeven dat het zorgvuldiger was geweest indien de woorden ‘destijds omstreden’ waren gebruikt, wordt dit bij de beoordeling onvoldoende relevant geacht nu dit een subtiel verschil betreft en uit de context waarin de betreffende uitlatingen zijn gedaan kan worden begrepen dat deze zien op het verleden. De belangenafweging zoals onder 4.3 bedoeld valt dan ook in het voordeel uit van [gedaagden], zodat deze uitlatingen niet onrechtmatig kunnen worden geacht.

4.6.2. De uitlatingen die er op neer komen dat Bouwfonds gemakkelijk en nonchalant leningen verstrekte vinden eveneens voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. Immers, uit dit materiaal volgt dat er sinds 1999 enkele integriteitskwesties speelden bij Bouwfonds en meer in het bijzonder bij Property Finance en dat bij Bouwfonds een onafhankelijke, centrale compliance-functie ontbrak, gedocumenteerde risico-analyses niet voorhanden waren en er geen centraal geformuleerd beleid was ter beheersing van integriteitsrisico’s bij klanten. Tevens volgt uit dit materiaal dat er gemakkelijk kredieten werden verstrekt. Voorts is algemeen bekend dat het gemakkelijk verstrekken van kredieten één van de belangrijkste redenen is geweest voor de nationalisatie van SNS Reaal. In het licht hiervan kan niet worden gezegd dat de door [gedaagden] terzake gedane uitlatingen lichtvaardig zijn gedaan. Reeds om deze reden worden deze uitlatingen niet onrechtmatig geacht, zodat de belangenafweging zoals onder 4.3 bedoeld ook hier in het voordeel uitvalt van [gedaagden] De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat in het boek in het algemeen wordt gesproken over het nonchalant financieren van vastgoed door Bouwfonds en dat [eiser sub 1] en [persoon 3] daarvan als sprekende voorbeelden worden genoemd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan ook dit niet als lichtvaardig of onnodig grievend worden aangemerkt.

4.6.3. In het boek staat voorts dat het onderwerp [persoon 3]/[eiser sub 1] voortdurend terugkeert in de bestuursnotulen van Bouwfonds, dat geen enkele schuldenaar zo vaak wordt besproken als het duo [persoon 3] en [eiser sub 1] en dat er wekelijks bezorgd over hen wordt vergaderd. Voorts worden [persoon 3] en [eiser sub 1] in het FD van 14 december 2013 het ‘grote hoofdpijndossier’ van Bouwfonds genoemd. Ook deze uitlatingen vinden voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. Hieruit volgt immers dat de raad van bestuur van Bouwfonds met grote regelmaat heeft vergaderd over [persoon 3] en [eiser sub 1] en aan hen gelieerde partijen. In deze vergaderingen ging het niet alleen om aan hen verleende kredieten, maar ook over de zorgen die begonnen te ontstaan over integriteitskwesties. In het licht hiervan kan niet worden gezegd dat de door [gedaagden] gedane uitlatingen en kwalificaties (‘zorgelijk’, ‘hoofdpijndossier’) lichtvaardig zijn gedaan. Dit leidt dan ook wederom tot de conclusie dat de hiervoor onder 4.3 genoemde belangenafweging in het voordeel van [gedaagden] uitvalt en dat ook deze uitlatingen niet onrechtmatig jegens [eisers] zijn.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBAMS:2014:880 (link)
ECLI:NL:RBAMS:2014:880 (pdf)