Gepubliceerd op woensdag 23 augustus 2006
IEF 2520
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Scheepsrecht

csh.bmpRechtbank Rotterdam. 22 augustus 2006, KG ZA 06-591. Adidas International, Atomic Austria, BMW, Canon Ferrari e.v.a. tegen China Shipping Agency. (Vonnis met dank aan Evert van Gelderen, De Gier & Stam Advocaten.

Vermoeden van  piraterij, vaststelling van formaliteiten.

De douane heeft begin vanaf mei 2005 op grond van de de piraterijverordening  diverse containers met jassen, broeken, schoenen, tassen, frontjes en lampjes voor mobiele telefoons etc. aangehouden,  die door gedaagde China Shipping zijn vervoerd. Bij monde van SNB-react vorderen de eisers dat de goederen in de containers worden afgegeven ter vernietiging.

China Shipping vordert in voorwaardelijke reconventie dat de demurrage-kosten (ex art. 11 jo. Art 6 Vo.) en salaris procureur worden voldaan, omdat de containers onevenredig lang hebben stilgestaan

Adidas International B.V. wordt niet ontvankelijk verklaard, omdat zij geen houder is van de merken waarop zij zich beroept. Ten aanzien van diverse goederen voert China het verweer dat deze niet onder de beschermingsomvang van de Vo. vallen. De Voorzieningenrechter honoreert dit verweer omdat ‘uit de overgelegde producties niet althans niet duidelijk blijkt dat bedoelde merken zijn ingeschreven voor jassen, onderbroeken respectievelijk lampjes voor mobiele telefoons waarop in casu het litigieuze merk is aangebracht.’

 

China voert vervolgens aan dat art. 11 Vo. niet van toepassing is, omdat het geen direct effect heeft. Dit verweer slaagt niet, omdat de Nederlandse wet procedures tot vernietiging kent.

 

“Maar omdat in ieder geval niet (geheel) aan de vereisten gesteld in art. 11 Vo. is voldaan” wijst de Voorzieningenrechter de vordering van overige eisers vervolgens toch ook af. Niet is namelijk gebleken dat SNB-React namens de merkhouders binnen 10 werkdagen de douaneautoriteiten er schriftelijk van in kennis heeft gesteld dat de aan de procedure onderworpen goederen inbreuk maken op een intellectueel eigendomsrecht in de zin van art. 2 lid 1 Vo.

 

Ook vindt de Voorzieningenrechter dat eisers inzichtelijk hadden moeten maken wat de specifieke omschrijving is van de namaakgoederen, omdat er ook goederen in de containers zitten die geen namaak (zouden) betreffen.

 

Ten overvloede merkt de rechter nog op het nog maar de vraag is of de demurrage-kosten zouden zijn toegewezen. Hoewel de voorzieningrechter opmerkt dat het voor de hand ligt dat China zich hiervoor naar haar opdrachtgevers zou moeten wenden en dat de verordening niet zonder meer ruimte biedt aan de vervoerder om dergelijke kosten te vorderen, leent het onderwerp leent zich naar zijn oordeel meer voor een bodemprocedure.

 

Lees het vonnis hier.