Gepubliceerd op maandag 6 februari 2023
IEF 21211
Rechtbank Den Haag ||
3 feb 2023
Rechtbank Den Haag 3 feb 2023, IEF 21211; (Aachboun tegen Diekstra en AD), https://www.ie-forum.nl/artikelen/rechter-beslist-over-botsing-tussen-twee-fundamentele-rechten

Uitspraak ingezonden door Allon Kijl, ABC Legal

Rechter beslist over botsing tussen twee fundamentele rechten

Rechtbank Den Haag 3 februari 2023, IEF 21211; C/09/639212/KG ZA 22-1080 (Aachboun tegen Diekstra en AD) Het gaat hier om een botsing tussen het recht op vrijheid van meningsuiting van Diekstra en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van Aachboun. Dit wordt bepaald door een afweging van alle omstandigheden van het geval. Aachboun, die als een "public figure" beschouwd kan worden, moet meer laten welgevallen. Er zal dus minder snel van onrechtmatigheid van uitlatingen gesproken kunnen worden in vergelijking met personen die geen publieke bekendheid genieten. Er is een politiemelding gedaan tegen Diekstra door iemand genaamd B, die later afstand heeft genomen van haar beschuldigingen, waardoor de betrouwbaarheid in twijfel wordt getrokken. Aachboun wordt nog steeds als verdachte beschouwd in een strafzaak. Daarnaast is er nog onduidelijkheid over zijn schuld of betrokkenheid bij de politiemelding. Omdat er nog geen duidelijkheid is over de feiten, is de rechter niet geneigd om Diekstra te veroordelen tot een rectificatie. Het artikel van AD is een weergave van beschuldigingen van Diekstra en AD had voldoende reden om het artikel te publiceren.

4.2. Het gaat in deze zaak om en botsing tussen twee fundamentele rechten, het recht op vrijheid van meningsuiting van Diekstra (beschermd door artikel 7 van one Grondwet en artikel 10 van het Europes Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM)) en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van Aachboun (beschermd door artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 EVRM). Een beperking van deze rechten is toegestaan als deze bij wet is voorzien en noodzakelijk is in het belang van onder meer de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen respectievelijk de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (de zogenaamde 'noodzakelijkheidstoets"). Het antwoord op de vraag welke van deze (in beginsel gelijkwaardige) rechten in het concrete geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle omstandigheden van het geval. Het oordeel dat één van beide rechten zwaarder weegt dan het andere recht, brengt mee dat dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de zojuist genoemde noodzakelijkheidstoets. Deze omstandigheden wegen niet allemaal even zwaar. Welk gewicht aan omstandigheden moet worden gehecht hangt af van alle bijzonderheden van het concrete geval, in onderlinge samenhang bezien.

4.3. Aachboun kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat bij de beantwoording van de vraag of de uitlatingen voldoende steun vinden in het feitenmateriaal alleen kunnen worden beoordeeld op basis van de op het moment van het doen van die uitlatingen bekende feiten. Later gebleken feiten die de juistheid van de uitlatingen ondersteunen, kunnen alsnog Achteraf - en rechtvaardiging voor die publicatie vormen, ook al was de feitelijke basis aanvankelijk te mager. Andersom maken later gebleken feiten, die de juistheid van het gepubliceerde weerspreken, die publicatie niet achteraf onrechtmatig, wanneer de ten tijde van de publicatie beschikbare feiten die publicatie op dat moment wel rechtvaardigden.

4.4. Bij de beoordeling is van belang dat Aachboun gelet op zijn geregelde optredens in het publieke domein kan worden aangemerkt als een 'public figure'. Daaruit vloeit voort dat hij zich doorgaans wat meer moet laten welgevallen en dus minder snel van onrechtmatigheid van uitlatingen gesproken al kunnen worden, in vergelijking met personen die geen publieke bekendheid genieten.

4.6. Vast staat dat de politiemelding van B. niet tot een onderzoek heeft geleid. Wel is het OM, na aangiftes van Diekstra, een onderzoek gestart naar smaad, laster en valsheid in geschrifte. In die zaak zijn B. en Aachboun als verdachten gehoord, en vindt nader onderzoek plaats. Aachboun heeft weliswaar om sepot verzocht, maar tot op dit moment moet het ervoor gehouden worden dat hij nog altijd verdachte is in deze zaak, waarin volgens de officier van justitie de melding en de notariële verklaring nog altijd in onderzoek zijn. Verder is van belang dat B. volgens de verklaring van de officier van justitie afstand heeft genomen van haar beschuldigingen. Een en ander roept de nodige vragen op over de juistheid van de melding van B. en de betrokkenheid daarbij van Aachboun. De e-mail an de advocaat van Aachboun waarin B. zou hebben gemeld dat zij nog altijd volledig achter de melding en de notarisverklaring stat, roept vragen op over haar betrouwbaarheid. De stelling van Aachboun dat B. het beste weet of zij haar verklaring heeft ingetrokken en dat er op dit punt verwarring moet zijn bij het OM, maken dit niet beter. Verder heeft Diekstra nog gesteld dat er in de relevante periode geen persoon met de naam B. (of met de zeer vergelijkbare naam) bij Defensie werkzaam is geweest. Hiertegenover heft Aachboun geen enkel houvast geboden om aan te kunnen nemen dat dit wel het geval is.

4.7. Er zijn dus gerede twijfels over de betrouwbaarheid van de melding van B. en de precieze betrokkenheid van Aachboun. Deze twijfels strekken zich ook uit tot de notarièle verklaring waarin de melding wordt herhaald en die kennelijk is opgesteld met het oog op de door Aachboun aanhangig gemaakte procedures en nadat het OM een strafrechtelijk onderzoek had aangekondigd. Indien Aachboun de onjuistheid van de melding kende of redelijkerwijs had moeten kennen, dan had hij notariële verklaring niet mogen indien in de procedures bij de rechtbanken Amsterdam en Lelystad. Het opzettelijk gebruik maken van en vals opgemaakt document, kan valsheid in geschrifte (of een ander strafbaar feit) opleveren.

4.8. Aan Aachboun moet worden toegegeven dat de beschuldiging van valsheid in geschrifte een stevige beschuldiging vormt en dat niet vaststaat dat hij zich bij de eerdere kort gedingen opzettelijk heeft bediend van een onjuiste (valse) notariële verklaring. Evenmin staat vast dat hij de naam B. heeft verzonnen en dat hij de politiemelding, direct of indirect heeft gedaan. Daar staat tegenover dat Aachboun heeft erkend dat B. niet de naam van de meldster is en dat ook niet valt uit te sluiten dat de betrokkenheid van Aachboun bij de dubieuze melding groter is dan hij in deze procedure heeft doen voorkomen. Zolang Aachboun in de strafzaak over deze kwestie nog als verdachte wordt aangemerkt en zolang er niet meer duidelijkheid komt over de feitelijke toedracht van de melding, zit de voorzieningenrechter geen aanleiding om Diekstra te veroordelen tot een rectificatie. Daar komt bij dat Aachboun niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op dit moment specifieke schade van de beschuldiging van Diekstra ondervindt die onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk maakt.

4.9. Met betrekking tot de publicatie door AD geldt dat het artikel een weergave is van de beschuldigingen van Diekstra en dat het geen uitlatingen zijn die AD voor eigen rekening heeft genomen. Dit blijkt voldoende uit het artikel waarin Diekstra steeds wordt genoemd als bron en waarin "valse stukken" tussen aanhalingstekens zijn geplaatst. Het artikel vermeldt dat Diekstra aangifte heeft gedaan, zodat ook duidelijk is dat het geen bewezen strafbaar feit betreft. AD had voldoende belang om van een en ander verslag te doen, aangezien het conflict tussen de publieke figure Aachboun en Diekstra nieuwswaarde heeft voor haar lezers. De vraag of AD voor publicatie al dan niet wederhoor had moeten toepassen bij Aachboun, is niet relevant voor de vraag of AD zou moeten overgaan tot rectificatie. In dit verband heeft AD onweersproken gesteld dat zij Aachboun na zijn sommatie alsnog de mogelijkheid heeft geboden om weerwoord te geven, maar dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt.