Gepubliceerd op dinsdag 25 november 2025
IEF 23114
HvJ EU ||
1 sep 2025
HvJ EU 1 sep 2025, IEF 23114; C-573/25 (Suzhou Anri Child Products tegen Cybex), https://www.ie-forum.nl/artikelen/prejudiciele-vragen-gesteld-over-de-advocatenvergoeding-in-een-modellenzaak

Prejudiciële vragen gesteld over de advocatenvergoeding in een modellenzaak

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJEU 1 september 2025, IEF 23114; IEFbe 4039; C-573/25 (Suzhou Anri Child Products tegen Cybex) via MinBuza. Cyber GmbH (hierna: verweerder) is een producent van kinderwagens en heeft twee Uniemodellen bij het EUIPO ingeschreven staan die onderdelen van de kinderwagens tonen. Volgens verweerder heeft Suzhou Anri Child Products Co. Ltd. (hierna: verzoeker), die ook producent is van kinderwagens, inbreuk gemaakt op haar Uniemodellen en vordert een voorlopige maatregel bij de Duitse rechter. De Duitse rechter wijst de vordering toe. Verzoeker stelt beroep in. Uiteindelijk trekt verweerder zijn vordering tot een voorlopige maatregel in, waardoor verzoeker met de gemaakte advocaatkosten blijft zitten, die aanzienlijk hoger zijn dan de standaardtarieven vanwege een uurtariefafspraak met haar advocaat. Als gevolg hiervan, vordert verzoeker vergoeding van haar advocaatkosten. De verwijzende rechter vraagt het Hof of de gemaakte kosten als gerechtskosten of schadevergoeding moeten worden aangemerkt onder het Unierecht en of de verzoeker van een voorlopige maatregel hiervoor aansprakelijk kan worden gesteld.

Prejudiciële vragen: 
1. Kan de vergoeding die een verweerder, tegen wie op grond van artikel 3 juncto artikel 9, lid 1, onder a), van [richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten; hierna: „handhavingsrichtlijn”] een voorlopige maatregel is gevorderd en gelast en die – vertegenwoordigd door een advocaat – op grond van artikel 9, lid 4, tweede alinea, van de handhavingsrichtlijn heeft verzocht om herroeping of wijziging van die maatregel en daarover opmerkingen heeft ingediend, de advocaat verschuldigd is voor het indienen van dat verzoek en het opstellen van die opmerkingen in de gerechtelijke procedure tot behandeling van dat verzoek, niet alleen worden aangemerkt als „gerechtskosten” in de zin van artikel 14 van de handhavingsrichtlijn, maar ook als „door deze [voorlopige] maatregelen toegebrachte schade” in de zin van artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn?

2. Indien de advocatenvergoeding volgens het antwoord op de eerste vraag zowel valt onder het begrip „gerechtskosten” in de zin van artikel 14 van de handhavingsrichtlijn als onder het begrip „schade” in de zin van artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn: Wat is de verhouding tussen het recht op kostenvergoeding op grond van artikel 14 van de handhavingsrichtlijn en het recht op schadevergoeding op grond van artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn met betrekking tot de advocatenkosten die rechtstreeks voortvloeien uit de procedure waarin het recht op kostenvergoeding op grond van artikel 14 van de handhavingsrichtlijn ontstaan?

3. Indien de advocatenvergoeding kan worden aangemerkt als „gerechtskosten” in de zin van artikel 14 van de handhavingsrichtlijn of de achtste vraag bevestigend wordt beantwoord: Moet in een procedure waarin op verzoek van de eiser op grond van artikel 9, lid 1, onder a), van de handhavingsrichtlijn een voorlopige maatregel tegen de verweerder is gelast en de verweerder op grond van artikel 9, lid 4, tweede alinea, van de handhavingsrichtlijn heeft verzocht om herziening van die maatregel en opmerkingen heeft ingediend, en waarin de eiser zijn verzoek om een voorlopige maatregel heeft ingetrokken voordat de rechter definitief heeft beslist of de aanvankelijk gelaste maatregel rekening houdend met de opmerkingen van de verweerder moet worden gewijzigd, herroepen of bevestigd, de eiser worden beschouwd als de „verliezende partij” in de zin van artikel 14 van de handhavingsrichtlijn en de verweerder als de „in het gelijk gestelde partij” in de zin van artikel 14 van de handhavingsrichtlijn?

4. Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord: zijn volgens artikel 14 van de handhavingsrichtlijn de „gerechtskosten” ook „redelijk en evenredig” en „als algemene regel” door de verliezende partij te dragen wanneer zij bestaan uit advocatenkosten van de in het gelijk gestelde partij die de in een nationale regeling vastgestelde standaardtarieven overschrijden, wanneer de overschrijding te wijten is aan het feit dat de advocaat in plaats van die standaardtarieven op basis van een met de in het gelijk gestelde partij gesloten overeenkomst uurtarieven in rekening heeft gebracht, en moet
I. bij deze beoordeling of
II. bij de beoordeling of „de billijkheid zich [...] verzet” tegen de veroordeling van de verliezende partij tot betaling van deze kosten boven de standaardtarieven eveneens rekening worden gehouden met
a) het feit dat advocaten op het gebied waarop het geding betrekking heeft, gewoonlijk niet de in een nationale regeling vastgestelde standaardtarieven maar uurtarieven of forfaitaire tarieven in rekening brengen die regelmatig hoger zijn dan die standaardtarieven,
b) de wijze waarop het met de in het gelijk gestelde partij overeengekomen uurtarief zich verhoudt tot het gemiddelde uurtarief dat in het betreffende rechtsgebied wordt toegepast,
c) het feit dat de verliezende partij met haar advocaat ook een vergoeding is overeengekomen die hoger is dan de standaardtarieven en, in voorkomend geval,
d) het bedrag van de door de verliezende partij met haar advocaat overeengekomen vergoeding, en moet de verliezende partij, indien zij zelf een advocaat in de arm heeft genomen om haar te vertegenwoordigen, worden verplicht specifieke bezwaren aan te voeren tegen de door de in het gelijk gestelde partij daadwerkelijk gemaakte advocatenkosten, teneinde de rechter in staat te stellen te beoordelen of deze kosten „redelijk en evenredig” zijn, dan wel of „de billijkheid zich [tegen de verwijzing in die kosten] verzet”?

5. Indien de advocatenvergoeding volgens het antwoord op de eerste vraag „schade” is in de zin van artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn of de tiende vraag bevestigend wordt beantwoord: 
Moet artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn aldus worden uitgelegd dat
a) de zinsnede „indien de voorlopige maatregelen [...] vervallen wegens enig handelen of nalaten van de eiser” ziet op een situatie waarin een eiser op wiens verzoek op grond van artikel 9, lid 1, onder a), van de handhavingsrichtlijn een voorlopige maatregel is gelast, zijn verzoek om die maatregel intrekt nadat de verweerder een verzoek heeft ingediend op grond van artikel 9, lid 4, tweede alinea, van de handhavingsrichtlijn en voordat naar aanleiding van het verzoek van de verweerder definitief is beslist of de aanvankelijk gelaste maatregel moet worden gewijzigd, herroepen of bevestigd, of
b) de zinsnede „indien de voorlopige maatregelen worden herroepen” ziet op een situatie waarin een op grond van artikel 9, lid 1, onder a), van de handhavingsrichtlijn gelaste voorlopige maatregel is herroepen naar aanleiding van een door de verweerder krachtens artikel 9, lid 4, tweede alinea, van de handhavingsrichtlijn ingediend verzoek om herziening, de eiser tegen deze herroeping beroep heeft ingesteld en hij vervolgens de procedure beëindigt voordat in het kader van dit beroep definitief is beslist of de herroeping van de voorlopige maatregel moet worden gehandhaafd dan wel of die maatregel moet worden bevestigd?

6. Indien ten minste één van de in de vijfde vraag beschreven situaties valt onder artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn: Omvat de op grond van artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn te betalen „passende schadeloosstelling” voor de door de voorlopige maatregel aan de verweerder toegebrachte schade, ook de door de verweerder voor zijn verdediging tegen het verzoek om de voorlopige maatregel gemaakte advocatenkosten voor zover deze de in een nationale regeling vastgestelde standaardtarieven overschrijden, waarbij de overschrijding te wijten is aan het feit dat de advocaat in plaats van die standaardtarieven op basis van een met de verweerder gesloten overeenkomst uurtarieven in rekening heeft gebracht, en moet bij de beoordeling van deze vraag rekening worden gehouden met
a) het feit dat advocaten op het gebied waarop de voorlopige maatregel betrekking heeft, gewoonlijk niet de in een nationale regeling vastgestelde standaardtarieven maar uurtarieven of forfaitaire tarieven in rekening brengen die regelmatig hoger zijn dan die standaardtarieven,
b) de wijze waarop het met de verweerder overeengekomen uurtarief zich verhoudt tot het gemiddelde uurtarief dat in het betreffende rechtsgebied wordt toegepast,
c) het feit dat de eiser met zijn advocaat ook een vergoeding is overeengekomen die hoger is dan de standaardtarieven en, in voorkomend geval,
d) het bedrag van de door de eiser met zijn advocaat overeengekomen vergoeding, en moet de eiser, indien hij zelf een advocaat in de arm heeft genomen om hem te vertegenwoordigen, bovendien worden verplicht specifieke bezwaren aan te voeren tegen de door de verweerder daadwerkelijk gemaakte advocatenkosten, teneinde de rechter in staat te stellen te beoordelen of voor deze kosten „passende schadeloosstelling” moet worden geboden?

7. Moeten artikel 70, leden 1 en 6, van [verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Uniemodellen (hierna: „VUM”)] en artikel 79, lid 7, onder h), van [verordening (EG) nr. 2245/2002 van de Commissie van 21 oktober 2002 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad betreffende modellen van de Europese Unie (hierna: „VUM-uitvoeringsverordening”)] aldus worden uitgelegd dat zij – onder voorbehoud van de toepassing van artikel 48, lid 1, eerste zin, van de TRIPs-overeenkomst – een uitputtende regeling vaststellen met betrekking tot de vraag of en tot welk bedrag een partij in een voor het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) gevoerde procedure tot nietigverklaring van een ingeschreven Uniemodel aanspraak kan maken op vergoeding van de door haar gemaakte „vereiste procedurekosten” in de zin van artikel 70, lid 1, VUM, zodat de door de lidstaten op grond van artikel 9, lid 7, of artikel 14 van de handhavingsrichtlijn aan de rechterlijke instanties te verlenen bevoegdheden noch moeten noch mogen ertoe strekken dat de partijen bij de procedures een verder recht op vergoeding van de door hen gemaakte „vereiste procedurekosten” in de zin van artikel 70, lid 1, VUM wordt verleend?

8. Indien volgens het antwoord op de zevende vraag de kostenregelingen van de VUM en de VUM-uitvoeringsverordening de toepassing van artikel 14 van de handhavingsrichtlijn niet uitsluiten: Kunnen tot de op grond van artikel 14 van de handhavingsrichtlijn aan de verweerder te vergoeden „andere kosten” van een gerechtelijke procedure – waarin op verzoek van de verweerder op grond van artikel 9, lid 4, tweede alinea, van de handhavingsrichtlijn moet worden onderzocht of een tegen de verweerder wegens inbreuk op een ingeschreven Uniemodel gevorderde en gelaste voorlopige maatregel als bedoeld in artikel 3 en artikel 9, lid 1, onder a), van de handhavingsrichtlijn junctis artikel 19, lid 1, artikel 89, lid 1, en artikel 90, lid 1, VUM, rekening houdend met de opmerkingen van de verweerder moet worden herroepen, gewijzigd of bevestigd – ook de advocatenkosten worden gerekend die de verweerder heeft gemaakt in een voor het EUIPO gevoerde procedure tot nietigverklaring van het ingeschreven Uniemodel?

9. Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord en volgens het  antwoord op de achtste vraag de advocatenkosten die verweerder heeft gemaakt als partij in de door hem bij het EUIPO ingestelde nietigheidsprocedure kunnen worden gerekend tot de „andere kosten” die hem op grond van artikel 14 van de handhavingsrichtlijn als de „in het gelijk gestelde partij” in de procedure ter verkrijging van een voorlopige maatregel moeten worden vergoed: Zijn de in de nietigheidsprocedure gemaakte advocatenkosten ook „redelijk en evenredig” en moeten deze kosten ook „als algemene regel” door de verliezende partij worden gedragen voor zover zij de in artikel 79, lid 7, eerste alinea, van de VUM-uitvoeringsverordening vastgestelde maximumbedragen overschrijden, en moet
I. bij deze beoordeling of
II. bij de beoordeling of „de billijkheid zich [ertegen] verzet” dat de verliezende partij deze kosten ook moet dragen voor zover zij de maximumbedragen overschrijden,
bovendien rekening worden gehouden met de in de vierde vraag, onder a) tot en met d), genoemde aspecten en met het feit dat verweerder de nietigheid van het ingeschreven Uniemodel op grond van artikel 90, lid 2, eerste zin, VUM had kunnen opwerpen bij de uitoefening van zijn door artikel 9, lid 4, tweede alinea, van de handhavingsrichtlijn gewaarborgde recht om te worden gehoord?

10. Indien volgens het antwoord op de zevende vraag de kostenregelingen van de VUM en de VUM-uitvoeringsverordening de toepassing van artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn niet uitsluiten: Kunnen tot de schade die een verweerder is toegebracht als gevolg van een tegen hem wegens inbreuk op een ingeschreven Uniemodel gevorderde en gelaste voorlopige maatregel als bedoeld in artikel 3 en artikel 9, lid 1, onder a), van de handhavingsrichtlijn junctis artikel 19, lid 1, artikel 89, lid 1, en artikel 90, lid 1, VUM en waarvoor hem op
grond van artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn „passende schadeloosstelling” moet worden geboden, ook de advocatenkosten worden gerekend die de verweerder heeft gemaakt om bij het EUIPO een procedure tot nietigverklaring van het ingeschreven Uniemodel te voeren?

11. Indien volgens het antwoord op de vijfde vraag ten minste een van de twee daarin genoemde situaties onder artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn valt en volgens het antwoord op de tiende vraag de advocatenkosten die de verweerder heeft gemaakt als partij in de door hem bij het EUIPO ingestelde nietigheidsprocedure deel kunnen uitmaken van de schade die hem op grond van artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn moet worden vergoed: Omvat de krachtens artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn te betalen „passende schadeloosstelling” voor de schade die verweerder als gevolg van de voorlopige maatregel heeft geleden, ook de door hem als partij in de voor het EUIPO gevoerde nietigheidsprocedure gemaakte advocatenkosten voor zover deze de in artikel 79, lid 7, eerste alinea, van de VUM-uitvoeringsverordening vastgestelde maximumbedragen overschrijden, en moet bij de beoordeling van deze vraag bovendien rekening worden gehouden met de in de zesde vraag, onder a) tot en met d), genoemde aspecten en met het feit dat de verweerder de nietigheid van het ingeschreven Uniemodel op grond van artikel 90, lid 2, eerste zin, VUM had kunnen opwerpen bij de uitoefening van zijn door artikel 9, lid 4, tweede alinea, van de handhavingsrichtlijn gewaarborgde recht om te worden gehoord?

12. Indien volgens de antwoorden op de zevende tot en met de elfde vraag in beginsel zowel op grond van artikel 9, lid 7, als op grond van artikel 14 van de handhavingsrichtlijn aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van de door verweerder als partij in de voor het EUIPO gevoerde nietigheidsprocedure gemaakte advocatenkosten, maar bij de toetsing van artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn enerzijds en artikel 14 van de handhavingsrichtlijn anderzijds in verschillende mate rekening moet worden gehouden met de in de vierde en zesde vraag, onder a) tot en met d), genoemde aspecten: Wat is de verhouding tussen het recht op kostenvergoeding op grond van artikel 14 van de handhavingsrichtlijn en het recht op schadevergoeding op grond van artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn met betrekking tot de kosten die rechtstreeks voortvloeien uit een andere procedure als die waarin het recht op kostenvergoeding op grond van artikel 14 van de handhavingsrichtlijn is ontstaan?