Gepubliceerd op dinsdag 3 januari 2012
IEF 10733
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Portretrecht Cruijff: aangeboden vergoeding niet onredelijk

Hof Amsterdam 3 januari 2012, LJN BU9938 (Johan Cruijff en Stichting Interclarion tegen Tirion uitgevers)

Met gelijktijdige dank aan Kitty van Boven, i-ee.

In navolging van IEF 8761. Portretrecht. Ongedefinieerd beroep op 'naamrecht'. Geen redelijk belang dat zich tegen publicatie van foto's gemaakt in actieve voetbalperiode van betrokkene verzet. Geen schending van persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 EVRM. Het hof bekrachtigd het vonnis waarvan beroep.

Tirion is van plan een fotoboek "Johan Cruijff  -De Ajacied" op de markt te brengen. Over een overeenkomst (met financiële vergoeding) is geen overeenstemming bereikt. Het boek is sinds 2003 tussentijds uit de handel geweest en na door Cruijff verloren bodemprocedure tussen 2005-2008 wederom in de handel verkrijgbaar geweest, waarna het boek is uitverkocht.

De grieven zijn slechts gebaseerd op het recht op privacy en portretrecht. Geen enkele grief richt zich tegen de afwijzing van de merkrechtelijke vordering.

Het portretrecht moet in dit verband in beginsel worden gezien als een beperking van de uit het auteursrecht voortvloeiende exploitatierechten van de maker van het portret met het oog op redelijke belangen van de geportretteerde. De economische belangen van Cruijff prevaleren niet boven die van de auteursrechthebbende. Een beroep op 'naamrecht' leidt er niet toe dat een boek niet mag worden vernoemd naar Cruijff.

Cruijff is een passende vergoeding aangeboden voor wat betreft de verzilverbare populariteit. Dat ook Tirion c.s. daarvan uitgaan, valt op te maken uit het feit dat Tirion aan Cruijff een aan de verkoopcijfers van het boek gerelateerde vergoeding heeft aangeboden. Dat dit niet aanvaarde aanbod in de omstandigheden niet redelijk was wordt door Cruijff niet voldoende toegelicht, zodat Cruijff hieraan evenmin een argument ontleent om tegen de publicatie van het fotoboek op te komen.


3.7. [appellant sub 1] voert voorts aan dat hij de door hem opgebouwde internationale reputatie en bekendheid uitbaat door de exploitatie van zijn portret en naam en wijst op zijn belang om een en ander te controleren en te voorkomen dat anderen daarvan voor eigen commerciële doeleinden gebruik maken en daarmee zijn exploitatiemogelijkheden schaden.
Dat, zoals [appellant sub 1] betoogt, het portretrecht aanspraak geeft op een exclusief exploitatierecht, en in zoverre is te vergelijken met een recht van intellectuele eigendom, kan niet als juist worden aanvaard. Daarmee worden de rechten van de auteur van de foto’s, zonder wiens eigen creatieve prestatie de foto’s überhaupt niet zouden hebben bestaan, miskend: het portretrecht moet in dit verband in beginsel worden gezien als een beperking van de uit het auteursrecht voortvloeiende exploitatierechten van de maker van het portret met het oog op redelijke belangen van de geportretteerde.
In zoverre moet ook het standpunt van [appellant sub 1] dat zijn economische belangen dienen te prevaleren boven die van de auteursrechthebbende worden verworpen.
Het hof verwerpt ten slotte ook het betoog van [appellant sub 1] voor zover dat inhoudt dat Tirion c.s., door het boek ‘[appellant sub 1] – De Ajacied’ te noemen, een in rechte te respecteren naamrecht van [appellant sub 1] hebben geschonden. Voor zover al een dergelijk ‘naamrecht’ (los van een handelsnaam of merkrecht) bestaat – [appellant sub 1] heeft dit nauwelijks toegelicht - kan dit er niet toe leiden dat de persoon waarop een boek als het onderhavige betrekking heeft in de titel en/of tekst daarvan niet mag worden genoemd.

3.8. Dit neemt niet weg dat indien, zoals in het geval van [appellant sub 1], sprake is van verzilverbare populariteit en de foto’s worden geopenbaard in het kader van een geheel, of in overwegende mate aan de betrokken geportretteerde gewijde publicatie (en in zoverre een eventueel commercieel succes van de publicatie in zeer belangrijke mate verband houdt met bedoelde verzilverbare populariteit) het redelijk belang van deze laatste zich er tegen kan verzetten dat tot publicatie wordt overgegaan zonder dat aan hem een passende vergoeding wordt aangeboden. Dat ook Tirion c.s. daarvan uitgaan, valt op te maken uit het feit dat Tirion aan [appellant sub 1] een aan de verkoopcijfers van het boek gerelateerde vergoeding heeft aangeboden. Dat dit niet aanvaarde aanbod in de omstandigheden niet redelijk was wordt door [appellant sub 1] niet voldoende toegelicht, zodat [appellant sub 1] hieraan evenmin een argument ontleent om tegen de publicatie van het fotoboek op te komen.

3.9. Dit brengt mee dat van een onrechtmatig handelen van Tirion c.s. jegens [appellant sub 1] ook naar het oordeel van het hof niet is gebleken. De vorderingen van [appellant sub 1] acht ook het hof niet toewijsbaar. De door [appellant sub 1] tegen het vonnis van de rechtbank gerichte grieven treffen derhalve geen doel. Bij de verdere (afzonderlijke) bespreking daarvan heeft [appellant sub 1] onvoldoende belang.

Lees het arrest hier (LJN / pdf).