Gepubliceerd op dinsdag 4 juli 2023
IEF 21539
Hoge Raad ||
23 jun 2023
Hoge Raad 23 jun 2023, IEF 21539; ECLI:NL:HR:2023:967 (Eiser/Drent Holding B.V.), https://www.ie-forum.nl/artikelen/onrechtmatige-verkoop-patenten-bij-faillissement

Onrechtmatige verkoop patenten bij faillissement

Hoge Raad 23 juni 2023, IEF 21539, ECLI:NL:HR:2023:967 (Eiser/Drent Holding B.V.) In deze zaak kijkt de Hoge Raad naar het faillessement van Drent Holding B.V. Deze holding heeft enkele aan haar toebehorende patenten verkocht aan Müller Martini Druckmaschinen GmbH (hierna: Müller). Kort hierna is Drent Holding B.V. failliet veklaard. De curator vordert een verklaring voor recht dat de bestuurders van Drent Holding B.V. door deze verkoop aansprakelijk zijn jegens de boedel, nu het ontvangen bedrag niet gebruikt is om de schulden van Drent Holding B.V. op een juiste manier te vereffenen,  danwel dat deze verkoop een onrechtmatige daad is. Het hof heeft de onrechtmatige daad toegewezen, nu volgens het hof duidelijk is gebleken dat de bestuurders van Drent Holding B.V. slechts aan hun eigen belang hebben gedacht. Hierop is eiser naar de Hoge Raad gegaan.

De belangrijkste grief is dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd zou zijn getreden met het oordeel dat de bestuurders niet onrechtmatig hebben gehandeld tegenover de gezamenlijke schuldeisers van Drent Holding B.V., in plaats van alleen tegenover Drent Holding B.V. zelf. De Hoge Raad gaat hier niet in mee. Dat het hof de onrechtmatigheidsvordering van de curator begrepen heeft als een vordering ten behoeve van zowel Drent Holding B.V. als ten behoeve van de schuldeisers heeft opgevat, is geen onjuiste opvatting. Het was volgens de Hoge Raad namelijk voorzienbaar en kenbaar voor de bestuurders van Drent Holding B.V. dat de verkoop van de patenten onrechtmatig was tegenover de andere schuldeiser.

3.2 Een faillissementscurator is volgens vaste rechtspraak bevoegd onder omstandigheden ook met een vordering uit onrechtmatige daad tegen een derde die betrokken was bij benadeling van de gezamenlijke faillissementsschuldeisers, op te komen voor de belangen van die schuldeisers (de zogeheten Peeters/Gatzen-vordering). Doordat deze vordering toekomt aan de gezamenlijke faillissementsschuldeisers en niet aan de gefailleerde, valt zij niet in de boedel. De opbrengst van een zodanige vordering valt wel in de boedel en komt de gezamenlijke schuldeisers ten goede in de vorm van een toename van het te verdelen boedelactief.

3.3 Het hof heeft de subsidiaire vordering van de curator zo begrepen, dat deze mede zag op de aansprakelijkheid van de bestuurders tegenover de gezamenlijke schuldeisers. Hoewel de vordering van de curator is geformuleerd (zie hiervoor in 2.3) als een vordering ten behoeve van Drent Holding en betrekking heeft op de schade van Drent Holding, is de uitleg die het hof aan de vordering heeft gegeven niet onbegrijpelijk. Het verwijt dat aan de vordering ten grondslag ligt en dat het hof gegrond heeft bevonden, is dat de bestuurders door de Nederlandse patenten te verkopen en de opbrengst daarvan te laten betalen op de rekening van Drent Holding bij KBC, hebben meegewerkt aan selectieve betaling van deze bank ten koste van de andere schuldeisers van Drent Holding. De schade die door een dergelijk handelen ontstaat, wordt door deze andere schuldeisers geleden. Het hof heeft bij zijn uitleg van de vordering klaarblijkelijk onderkend dat de curator met de vordering wilde bereiken dat de boedel van Drent Holding in omvang zou worden hersteld, zodat deze op rechtmatige wijze over de schuldeisers kon worden verdeeld (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.13). In de overwegingen van het hof ligt besloten dat aan deze uitleg in de omstandigheden van dit geval niet in de weg staat dat de curator de vordering steeds heeft geformuleerd als een vordering ten behoeve van Drent Holding, en tot vergoeding van door Drent Holding geleden schade, op de grond dat de curator daarmee in het licht van hetgeen hij feitelijk aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, onmiskenbaar de bedoeling had het gezamenlijke crediteursbelang bij de boedel van Drent Holding op de hiervoor bedoelde wijze te behartigen. Het hof heeft voorts kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat dit ook voor de bestuurders duidelijk moet zijn geweest. De klacht van het onderdeel faalt daarom.