Gepubliceerd op donderdag 22 september 2022
IEF 20966
Rechtbank Den Haag ||
24 aug 2022
Rechtbank Den Haag 24 aug 2022, IEF 20966; ECLI:NL:RBDHA:2022:8829 (V.O.F. tegen WebinarGeek), https://www.ie-forum.nl/artikelen/onrechtmatige-opzegging-samenwerkingsovereenkomst

Onrechtmatige opzegging samenwerkingsovereenkomst

Rb. Den Haag 24 augustus 2022, IEF 20966, IT 4080; ECLI:NL:RBDHA:2022:8829 (V.O.F. tegen WebinarGeek) De V.O.F. houdt zich bezig met het ontwerpen, ontwikkelen en exploiteren van software en websites. WebinarGeek houdt zich bezig met de exploitatie van een webinar platform onder de naam ‘WebinarGeek’. Op 10 juli 2014 is V.O.F. in opdracht van C4C (nu WebinarGeek Holding) gestart met de ontwikkeling van het WebinarGeek platform. De eerste paar facturen die V.O.F. had gestuurd zijn betaald, maar de laatste factuur is onbetaald gelaten. Eind juli 2016 heeft WebinarGeek te kennen gegeven de samenwerking met V.O.F. te willen beëindigen. Hierna zijn er vragen ontstaan over aan wie de exploitatie van het platform toekomt en bij wie de auteursrechten liggen.  

Allereerst stelt de rechtbank vast dat uit verschillende bescheiden de wil en intentie van partijen om gezamenlijk het WebinarGeek platform te ontwikkelen en te exploiteren, voortvloeit. Daarnaast meent de rechtbank dat er sprake is van een onrechtmatige opzegging van de samenwerkingsovereenkomst. C4C is daarom een schadevergoeding verschuldigd aan V.O.F.. De rechtbank schat de omvang van de schade op grond van artikel 6:97 BW in. Wat betreft de auteursrechten oordeelt de rechtbank dat V.O.F. beoogt met al haar vorderingen een vergoeding te verkrijgen en niet om de gestelde maar betwiste auteursrechten op de door haar ontwikkelde software in te zetten om de bedrijfsactiviteiten van WebinarGeek te blokkeren. De rechtbank zal daarom de gestelde maar betwiste auteursrechtinbreuk op de software nu buiten beoordeling laten.

4.6. De rechtbank volgt WebinarGeek c.s. niet in dat betoog. Uit (i) de door partijen gevoerde e-mailcorrespondentie over hun samenwerking; (ii) de notulen van de bijeenkomst die zij op 11 juni 2014 hebben gehad; en (iii) de door [A] opgestelde conceptovereenkomst waarin hij – naar eigen zeggen – heeft geprobeerd “zo duidelijk mogelijk alle afspraken op te nemen”, blijkt voor de rechtbank duidelijk en ondubbelzinnig de wil en intentie van partijen om gezamenlijk het WebinarGeek platform te ontwikkelen en te exploiteren. Daartoe hebben partijen over en weer concrete voorstellen gedaan over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder zij aan die samenwerking invulling zouden geven, waarmee zij over en weer even concrete verwachtingen hebben gewekt.

4.21. Kortom, naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van art. 6:248 lid 1 BW de opzegging door C4C van de samenwerkingsovereenkomst eind juli 2016 alleen als rechtsgeldig worden beoordeeld indien en voor zover zij aan [de V.O.F.] alsnog een redelijke schadevergoeding zal betalen waarmee de negatieve gevolgen van de opzegging voor [de V.O.F.] , bestaande uit het niet kunnen profiteren van de door haar gedane investering in het WebinarGeek platform, voldoende worden gecompenseerd.

4.23. Door die onrechtmatige opzegging van de samenwerkingsovereenkomst eind juli 2016 is C4C ongerechtvaardigd verrijkt met het bedrag van de redelijke schadevergoeding die zij aan [de V.O.F.] had moeten betalen indien de samenwerkingsovereenkomst rechtmatig was opgezegd. [de V.O.F.] is daarom met een gelijk bedrag verarmd.

4.32. Uit de inhoud van de vorderingen, hun rangschikking en de toelichting die [de V.O.F.] ter zitting heeft gegeven over het doel dat zij met deze procedure nastreeft, leidt de rechtbank af dat [de V.O.F.] bij toewijzing van de primaire vordering tegen slechts één van de twee gedaagden – hoewel tegen beide ingesteld – geen oordeel wenst over de (meer) subsidiaire vorderingen voor zover die betrekking hebben op de andere gedaagde, in dit geval WebinarGeek. De rechtbank laat de (meer) subsidiaire vorderingen tegen WebinarGeek daarom onbeoordeeld. Ook ziet de rechtbank in de aan beide zijden ingenomen stellingen over de (meer) subsidiaire vorderingen van [de V.O.F.] tegen WebinarGeek Holding geen ruimte voor toewijzing van een hogere hoofdsom dan de hiervoor genoemde hoofdsom van € 122.744,80. Tenslotte begrijpt de rechtbank dat [de V.O.F.] feitelijk beoogt met al haar vorderingen een gepaste financiële vergoeding van WebinarGeek c.s. te verkrijgen en niet om alsnog een aandelenbelang in WebinarGeek te verkrijgen en/of om de gestelde maar betwiste auteursrechten op de door haar voor het WebinarGeek platform destijds ontwikkelde software in te zetten om de huidige bedrijfsactiviteiten van WebinarGeek c.s. te blokkeren. Ook daarom zal de rechtbank de (meer) subsidiaire vorderingen, waaronder de gestelde maar betwiste inbreuk op gestelde maar betwiste auteursrechten op de toenmalige software nu buiten beoordeling laten.