Gepubliceerd op maandag 25 september 2017
IEF 17130
HvJ EU ||
21 sep 2017
HvJ EU 21 sep 2017, IEF 17130; ECLI:EU:C:2017:720 (Easy Sanitary Solutions tegen Group Nivelles), https://www.ie-forum.nl/artikelen/onjuiste-rechtsopvatting-dat-de-ge-nformeerde-gebruiker-bekend-moet-zijn-met-voortbrengsel-waarin-he

Onjuiste rechtsopvatting dat de geïnformeerde gebruiker bekend moet zijn met voortbrengsel waarin het oudere model is verwerkt

HvJ EU 21 september 2017, IEF 17130; ECLI:EU:C:2017:720; C-361/15 (Easy Sanitary Solutions tegen Group Nivelles) Modellenrecht. ESS heeft het gemeenschapsmodel 000107834‑0025 ingeschreven als een douchegoot. De Nietigheidsafdeling heeft dit model vernietigd wegens niet-nieuwheid. De Derde Kamer van Beroep [IEF 12209] vernietigd dit oordeel omdat de aanvrage geen aanwijzing bevat of het model een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel is. Zij oordeelt dat het model nieuw is ten opzichte van het vormgevingserfgoed. Deze uitspraak wordt door het Gerecht in stand gehouden. Bij het onderzoek van het eigen karakter van een model wordt de voorwaarde opgelegd dat het oudere model ter kennis is genomen van de geïnformeerde gebruiker van het betwiste model. Het Hof oordeelt dat dit niet uit artikel 7 lid 1 van Verordening 6/2002 volgt; op die manier wordt het bewijs verlangd van 2 openbaarmakingen, jegens het publiek van de 'ingewijden in de betrokken sector' en de gebruikers van het type voortbrengsel waarop het model betrekking heeft. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting om te eisen dat de geïnformeerde gebruiker van het betwiste model bekend is met het voortbrengsel waarin het oudere model is verwerkt. 

96      In die omstandigheden heeft het Gerecht in punt 116 van het bestreden arrest op goede gronden geoordeeld dat een gemeenschapsmodel, gelet op de aan de artikelen 10 en 19 alsook aan artikel 36 van verordening nr. 6/2002 te geven uitlegging, niet als nieuw kan worden beschouwd in de zin van artikel 5, lid 1, van verordening nr. 6/2002 indien een identiek model voor het publiek beschikbaar is gesteld vóór de in die bepaling gestelde data, ook al zou dit oudere model worden verwerkt in of toegepast op een ander voortbrengsel. Het feit dat de bescherming die aan een model wordt verleend, niet beperkt is tot de voortbrengselen waarin het zal worden verwerkt of waarop het zal worden toegepast, impliceert immers noodzakelijkerwijs dat de beoordeling van de nieuwheid van een model evenmin mag worden beperkt tot louter die voortbrengselen. Zoals het Gerecht in datzelfde punt heeft gepreciseerd, zou anders de latere inschrijving van een model, die zou zijn verkregen in weerwil van de eerdere beschikbaarstelling van een identiek model dat bestemd is om te worden verwerkt in een ander voortbrengsel of daarop te worden toegepast, de houder van die latere inschrijving in staat stellen om het gebruik ervan te beletten, zelfs voor het voortbrengsel waarop de vroegere openbaarmaking betrekking heeft. Een dergelijk resultaat zou evenwel absurd zijn.

103    Derhalve heeft het Gerecht in punt 122 van het bestreden arrest op goede gronden geoordeeld dat de „betrokken sector”, in de zin van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002, niet beperkt is tot die van het voortbrengsel waarin het betwiste model zal worden verwerkt of waarop het zal worden toegepast.

104    Het Gerecht heeft dan ook geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 123 van het bestreden arrest te oordelen dat een ouder model dat is verwerkt in of toegepast op een ander voortbrengsel dan dat waarop een later model betrekking heeft, in beginsel relevant is voor de beoordeling van de nieuwheid, in de zin van artikel 5 van verordening nr. 6/2002, van dit latere model. Uit de voorgaande overwegingen volgt immers dat laatstgenoemd artikel, zoals het Gerecht in datzelfde punt heeft aangegeven, uitsluit dat een model als nieuw kan worden beschouwd wanneer eerder een identiek model voor het publiek beschikbaar is gesteld, ongeacht het voortbrengsel waarin dat oudere model is verwerkt of waarop het is toegepast.

105    Bijgevolg moet het eerste middel van ESS worden afgewezen.

125    Het is juist dat het bijvoeglijke naamwoord „geïnformeerde” volgens de rechtspraak van het Hof suggereert dat de gebruiker, zonder een ontwerper of een technisch deskundige te zijn, verschillende in de betrokken sector bestaande modellen kent, een zekere kennis bezit met betrekking tot de elementen die deze modellen over het algemeen bevatten, en door zijn belangstelling voor de betrokken voortbrengselen blijk geeft van een vrij hoog aandachtsniveau bij het gebruik ervan (arrest van 20 oktober 2011, PepsiCo/Grupo Promer Mon Graphic, C‑281/10 P, EU:C:2011:679, punt 59).

126    Het begrip „geïnformeerde gebruiker” kan evenwel niet aldus worden uitgelegd dat enkel indien deze gebruiker het oudere model kent, dit model in de weg kan staan aan de erkenning van het eigen karakter van het latere model. Die uitlegging druist immers in tegen artikel 7 van verordening nr. 6/2002.

127    Dienaangaande moet erop worden gewezen dat uit de bewoordingen van de artikelen 5 en 6 van verordening nr. 6/2002 volgt dat een model slechts met een ander dient te worden vergeleken, teneinde de nieuwheid dan wel het eigen karakter van het eerste na te gaan, indien het tweede beschikbaar is gesteld voor het publiek.

128    Wanneer een model wordt geacht beschikbaar te zijn gesteld voor het publiek in de zin van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002, geldt deze beschikbaarstelling voor zowel het onderzoek van de nieuwheid, in de zin van artikel 5 van deze verordening, van het model waarmee het openbaar gemaakte model wordt vergeleken, als voor het eigen karakter van dat eerste model in de zin van artikel 6 van die verordening.

129    Voorts blijkt uit de punten 98 tot en met 103 van het onderhavige arrest dat de „betrokken sector”, in de zin van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002, niet beperkt is tot de sector van het voortbrengsel waarin het betwiste model zal worden verwerkt of waarop het zal worden toegepast.

130    De benadering van het Gerecht in punt 132 van het bestreden arrest komt erop neer dat bij het onderzoek van het eigen karakter van een model, in de zin van artikel 6, lid 1, van verordening nr. 6/2002, de voorwaarde wordt opgelegd dat het oudere model, waarvan de beschikbaarstelling voor het publiek reeds is bewezen in de zin van artikel 7, lid 1, van deze verordening, ter kennis is gekomen van de geïnformeerde gebruiker van het betwiste model.

131    Uit niets in artikel 7, lid 1, blijkt evenwel dat de geïnformeerde gebruiker van het voortbrengsel waarin het betwiste model is verwerkt of waarop het is toegepast, bekend moet zijn met het oudere model, wanneer dit laatste is verwerkt in – of is toegepast op – een voortbrengsel van een andere industriële sector dan die waartoe het betwiste model behoort.

132    Indien de door het Gerecht in punt 132 van het bestreden arrest ontwikkelde redenering zou worden gevolgd, zou degene die de nietigverklaring van het betwiste model vordert, niet enkel het bewijs moeten leveren dat het oudere model beschikbaar is gesteld voor het publiek in de zin van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002, maar ook dat het publiek dat wordt geconfronteerd met het model waarvan de geldigheid wordt betwist, bekend is met het oudere model.

133    Op die manier wordt namelijk het bewijs verlangd van twee openbaarmakingen, een eerste jegens het publiek van de „ingewijden in de betrokken sector” en een tweede jegens het publiek van de gebruikers van het type voortbrengsel waarop het betwiste model betrekking heeft. Dit vereiste is niet alleen onverenigbaar met de in punt 129 van het onderhavige arrest in herinnering geroepen uitlegging die aan de woorden „de betrokken sector” moet worden gegeven, maar daarmee wordt ook een extra voorwaarde opgelegd die noch uit de letter noch uit de geest van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002 blijkt en die niet kan worden verzoend met het uit artikel 10, lid 1, van deze verordening voortvloeiende beginsel volgens hetwelk de door een gemeenschapsmodel verleende bescherming „elk model” omvat dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt.

134    Hieruit volgt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 132 van het bestreden arrest te eisen dat de geïnformeerde gebruiker van het betwiste model bekend is met het voortbrengsel waarin het oudere model is verwerkt of waarop het is toegepast.