Gepubliceerd op maandag 22 juli 2013
IEF 12898
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Noot Beeldcitaat van Paul Geerts

P.G.F.A. Geerts, Noot onder Hof Leeuwarden 10 juli 2012 (Beeldcitaat), IER 2013/24, p. 213-222.
Bijdrage ingezonden door Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen.
Jaarlijks wordt in Europa door de Federation of European Screenprinters Associations (hierna: FESPA) een beurs georganiseerd waar nieuwe druktechnologieën en producten worden gepresenteerd. De FESPA-beurs is een belangrijke beurs op het gebied van zeefdrukken, ‘screenprinting’ en ‘digital imaging’. Vast onderdeel van de FESPA-beurs is de toekenning van de jaarlijkse FESPA Awards aan bedrijven die een bijzondere technologische prestatie hebben geleverd. In 2005 en 2007 heeft FM Siebdruck Werbung GmbH uit Duitsland (hierna: FM Siebdruck) op de FESPA-beurs voor de door haar gebruikte druktechnologie een prijs gewonnen. In beide gevallen heeft FM Siebdruck haar druktechnieken laten zien aan de hand van twee foto’s van fotograaf Werner Pawlok (appellant). Pawlok heeft aan FM Siebdruck toestemming gegeven zijn werken te gebruiken om de technieken te illustreren. Uitgeverij Y heeft in haar tijdschrift Sign (een vakblad voor de professionele zeefdrukker, de designmaker en de professionele gebruiker van ‘digitale imaging’-technieken) zowel in 2005 als 2007 over de FESPA-beurs en de winnende technologie van FM Siebdruck bericht. Op de omslag van beide tijdschriften is een foto van de winnende druktechniek van FM Siebdruck over de gehele bladzijde in kleur afgedrukt. Daarvoor heeft Pawlok aan uitgeverij Y geen toestemming gegeven en hij meent dan ook dat uitgeverij Y inbreuk gemaakt heeft op zijn auteursrechten [IEF 11564].

(Dit artikel is sterk ingekort, lees de gehele bijdrage onder de citeerwijze bovenaan dit artikel)

12. Waar – zo vraag ik mij af – haalt het hof deze wijsheid vandaan? Uit beide standaardarresten van de Hoge Raad volgt dat niet onmiddellijk. Het heeft er alle schijn van dat het hof zich hier door Quaedvlieg heeft laten inspireren. Die heeft in zijn noot onder het Damave/Trouw-arrest weer iets fraais bedacht. Ik citeer:

“Samenvattend. Het citaatrecht blijft ook na Groeipijnen (het Damave/Trouw-arrest van de Hoge Raad, P.G.) nog een wat nevelig terrein, maar dat is gezien de ingewikkeldheid van het leerstuk en de prille fase van ontginning niet zo verschrikkelijk. Ik zie de contouren van een toetsing in drie fasen verschijnen:
1. (basisvoorwaarde). Is er een verband tussen tekst en citaat (functioneel?).
2. Wordt de omvang van het citaat door het te bereiken doel en door het kwalitatief en kwantitatief gehalte van de tekst gerechtvaardigd (proportioneel)?
3. Wordt er geen wezenlijke afbreuk gedaan aan de exploitatiebelangen van de auteur?
Een toevoeging op persoonlijke titel. De laatste eis, dat geen afbreuk aan de exploitatiebelangen van de auteur wordt gedaan, zou ik het liefst als redelijkheidstoetsing en veiligheidsventiel willen zien, eerder dan als principieel uitgangspunt. In principe zou een citaat geoorloofd moeten zijn als aan de eis onder 1. en 2. is voldaan. Norm 3 zou pas moeten ingrijpen als norm 2 tot het uiterste is opgerekt (er wordt uitbundig en aanlokkelijk fraai geciteerd) en als bovendien blijkt dat systematisch (en lucratief) van auteurswerk wordt geprofiteerd. Dat is een beetje wat ik proef uit het voorbeeld dat Van Lingen, de initiator van het criterium van de zelfstandige exploitatiefunctie, in Auteursrecht in Hoofdlijnen geeft: ‘wanneer het zo is dat een kunsttijdschrift zijn economisch succes kennelijk mede dankt aan fraaie reprodukties die naast de tekst een zelfstandige plaats innemen, dan valt niet goed te billijken waarom de kunstenaar zich dit als kunstcitaat zou moeten laten welgevallen zonder daarvoor een cent te ontvangen’. Mogelijk was dat ook de situatie die in de ogen van de rechter bij Zienderogen Kunst speelde”.

13. Deze benadering van Quaedvlieg spreekt mij aan en zolang er op dit punt nog geen richtinggevende jurisprudentie van het HvJ EU is, is het een heel bruikbaar toetsingskader. Het onderhavige arrest van het hof laat dat ook zien.

14. Aangezien uitgeverij Y ook geen succesvol beroep kon doen op de beperkingen genoemd in art. 15 en 16a Aw, oordeelt het hof dat sprake is van een auteursrechtinbreuk. Het enige dat verder nog opvalt is de hoogte van de schadevergoeding: uitgeverij Y moet € 27.500 aan schadevergoeding betalen. Dat bedrag valt zo hoog uit omdat Pawlok een bekende fotograaf is (hij krijgt opdrachten van onder meer Nike, Philips, Sony en Kodak; r.o. 2.1). Pawlok kon aantonen dat het gebruikelijk is dat hij voor een paginagrote publicatie van zijn werk een licentievergoeding van € 5500 in rekening brengt. In dergelijke gevallen is het vaststellen van de hoogte van de schadevergoeding betrekkelijk eenvoudig.

Paul Geerts