Gepubliceerd op vrijdag 18 december 2015
IEF 15552
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Miskenning dat het hof EHRM-uitspraken als uitgangspunt heeft genomen

HR 18 december 2015, IEF 15552; ECLI:NL:HR:2015:3627 (Hearst tegen verweerder)
Mediarecht. In cassatie is alleen de aansprakelijkheid van eiser en Hearst Magazines voor genoemde publicaties aan de orde. Onderdeel klaagt dat het hof [IEF 14018] is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat 10 EVRM op onjuiste wijze heeft toegepast dan wel onvoldoende aansluiting heeft gezocht bij de criteria die zijn ontwikkeld door het EHRM. In elk van deze zaken is sprake van een publicatie over een persoon die werd verdacht van het plegen van een strafbaar feit, waarbij de volledige naam van deze persoon werd vermeld. Het EHRM heeft telkens geoordeeld dat het resultaat van de door de nationale rechter op de voet van 10 lid 2 EVRM verrichte noodzakelijkheidstoets een ontoelaatbare inperking van de (journalistieke) vrijheid van meningsuiting behelsde. Deze klacht faalt, want zij miskent dat het EHRM geen andere rechtsopvatting of criteria heeft ontwikkeld dan het hof als uitgangspunt heeft genomen.

3.4.2. Deze klacht faalt. Zij miskent in de eerste plaats dat het EHRM in de hiervoor in 3.4.1 genoemde uitspraken geen andere rechtsopvatting of criteria heeft ontwikkeld dan die welke het hof in rov. 3.6 tot uitgangspunt heeft genomen. Voorts miskent de klacht dat het EHRM in elk van deze drie zaken weliswaar tot het oordeel is gekomen dat sprake was van een schending van art. 10 EVRM, maar zijn oordeel in belangrijke mate heeft gebaseerd op een motiveringsgebrek in de beslissing van de nationale rechter – doordat niet duidelijk was welke betekenis daarin was toegekend aan bepaalde, op zichzelf relevante, omstandigheden (vgl. Eerikaïnen c.s./Finland rov. 69-70), of de appelrechter niet was ingegaan op een door de rechter in eerste aanleg in aanmerking genomen, relevante omstandigheid (vgl. Standard Verlags/Oostenrijk, rov. 45) – dan wel op het onevenredig zware karakter van de opgelegde sanctie (vgl. Lahtonen/Finland, rov. 78-81). Ook in zoverre volgt uit deze uitspraken van het EHRM niet dat het oordeel van het hof berust op een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot art. 10 EVRM.