Gepubliceerd op maandag 17 juni 2019
IEF 18528
Gerecht EU (voorheen GvEA) ||
13 jun 2019
Gerecht EU (voorheen GvEA) 13 jun 2019, IEF 18528; ECLI:EU:T:2019:417 (Visi/One tegen EUIPO), https://www.ie-forum.nl/artikelen/middelen-visi-one-tegen-nietigheid-ongegrond

Middelen Visi/One tegen nietigheid ongegrond

Gerecht EU 13 juni 2019, IEF 18528, IEFbe 2900; ECLI:EU:T:2019:417 (Visi/one tegen EUIPO) Modellenrecht. Visi/one GmbH heeft bij het EUIPO de inschrijving aangevraagd en verkregen van het litigieus model. Dit model wordt gebruikt voor onder andere informatieschermen en reclameborden voor voertuigen. EasyFix GmbH voerde een vordering tot nietigverklaring van het ligitieuze model in, omdat het niet nieuw zou zijn en geen eigen karakter zou hebben. Visi/ OneGmbH stelt tegen de beslissing op de nietigheid beroep in bij het EUIPO en voert vier middelen aan: 1) onjuiste beoordeling van het bewijsmateriaal inzake de openbaarmaking van een „ouder model”, in strijd met artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002; 2) schending van het in artikel 62, tweede volzin, van deze verordening neergelegde recht om te worden gehoord; 3) schending van de in artikel 62, eerste volzin, van die verordening neergelegde motiveringsplicht, en 4) onjuiste beoordeling van het eigen karakter van het litigieuze model, in strijd met artikel 6 en 25, lid 1, onder b), van die verordening. Alle middelen zijn ongegrond verklaard.

Eerste middel: ongegrond
24. Om vast te stellen of een ouder model openbaar is gemaakt, dient dus een onderzoek in twee stappen te worden uitgevoerd, waarbij in de eerste plaats wordt onderzocht of de in de vordering tot nietigverklaring aangevoerde elementen de feiten aantonen die een openbaarmaking van een model opleveren en voorts aantonen dat deze openbaarmaking heeft plaatsgevonden vóór de datum van indiening of voorrang van het litigieuze model, en waarbij in de tweede plaats, indien de houder van het litigieuze model het tegendeel zou hebben aangevoerd, wordt onderzocht of die feiten bij een normale gang van zaken redelijkerwijs ter kennis konden worden gebracht van ingewijden in de betrokken sector die in de Unie werkzaam zijn, bij gebreke waarvan de openbaarmaking zal worden geacht zonder gevolgen te zijn geweest en niet in aanmerking zal worden genomen.

43. Gelet op al het voorgaande dient te worden vastgesteld dat het bestaan van een openbaarmaking van de informatiebladhouder voor voertuigen die op bladzijde 2 van „catalogus 2010/11” van EasyFix voorkomt, en die in punt 4 van de bestreden beslissing in verband met bijlage B bij de vordering tot nietigverklaring is weergegeven (zie punt 4 hierboven), voldoende bewezen is met deze catalogus, net als het eerdere karakter van deze openbaarmaking. Deze bewijzen worden ook bevestigd door aanvullende gegevens, zoals de „News 2010”-catalogus van EasyFix, die eveneens in bijlage B bij de vordering tot nietigverklaring is opgenomen, en het uittreksel uit de AHB catalogus in bijlage C bij de vordering tot nietigverklaring. Bijgevolg heeft de kamer van beroep op goede gronden geoordeeld dat de feiten die de openbaarmaking van een model opleveren, evenals het eerdere karakter van deze openbaarmaking, aangetoond waren door de bijlagen B en C, die van een datum voorziene catalogi bevatten.

Vierde middel: ongegrond

70. Het begrip „geïnformeerde gebruiker” dient dus te worden opgevat als een tussencategorie tussen de – op het gebied van het merkenrecht gehanteerde – „gemiddelde consument”, van wie geen enkele specifieke kennis wordt verwacht, en die wegens zijn onvolmaakte geheugen de conflicterende merken in de regel niet rechtstreeks vergelijkt, en de „vakman” in het octrooirecht, een specialist met grondige technische deskundigheid. Het begrip „geïnformeerde gebruiker” kan derhalve aldus worden opgevat dat het betrekking heeft op een gebruiker die niet slechts gemiddeld, maar in hoge mate aandachtig is, hetzij door zijn persoonlijke ervaring, hetzij door zijn uitgebreide kennis van de betrokken sector (arresten van 20 oktober 2011, PepsiCo/Grupo Promer Mon Graphic, C‑281/10 P, EU:C:2011:679, punt 53; 21 juni 2018, Vloertapijt, T‑227/16, niet gepubliceerd, EU:T:2018:370, punt 36, en 29 november 2018, Verfspuit, T‑651/17, niet gepubliceerd, EU:T:2018:855, punt 20). Wat het aandachtsniveau van de geïnformeerde gebruiker betreft, zij opgemerkt dat deze weliswaar niet de gemiddelde normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument is die een model gewoonlijk als een geheel waarneemt en verschillende details ervan niet onderzoekt, maar dat het evenmin gaat om de expert of de deskundige, zoals de vakman, die in detail de minieme verschillen die mogelijkerwijs tussen de conflicterende modellen bestaan, kan onderscheiden (zie in die zin arrest van 20 oktober 2011, PepsiCo/Grupo Promer Mon Graphic, C‑281/10 P, EU:C:2011:679, punt 59).

76      De factor betreffende de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het litigieuze model kan op zich niet bepalend zijn voor de beoordeling van het eigen karakter van het model maar kan dienen als nuancering van deze beoordeling (zie in die zin arresten van 10 september 2015, Handtassen, T‑525/13, EU:T:2015:617, punt 35, en 4 juli 2017, Riempje voor een elektronisch polshorloge, T‑90/16, niet gepubliceerd, EU:T:2017:464, punt 38). De invloed van deze factor op het eigen karakter is immers omgekeerd evenredig. Hoe groter de vrijheid van de ontwerper, hoe geringer derhalve de kans dat kleine verschillen tussen de conflicterende modellen volstaan om bij de geïnformeerde gebruiker andere algemene indrukken te wekken. Omgekeerd, hoe beperkter de vrijheid van de ontwerper, hoe groter de kans dat de kleine verschillen tussen de conflicterende modellen volstaan om bij de geïnformeerde gebruiker andere algemene indrukken te wekken. Met andere woorden een hoge mate van vrijheid van de ontwerper versterkt de conclusie dat modellen die geen belangrijke verschillen vertonen, bij de geïnformeerde gebruiker eenzelfde algemene indruk wekken, en dat het model dus geen eigen karakter heeft. Omgekeerd bevordert een zwakke mate van vrijheid de conclusie dat voldoende duidelijke verschillen tussen de modellen een verschillende algemene indruk bij de geïnformeerde gebruiker zullen wekken, en dat het model dus wel beschikt over een eigen karakter (zie in die zin arresten van 9 september 2011, Afbeelding van een verbrandingsmotor, T‑10/08, EU:T:2011:446, punt 33; 13 november 2012, Verwarmingsradiatoren, T‑83/11 en T‑84/11, EU:T:2012:592, punt 45, en 21 juni 2018, Vloertapijt, T‑227/16, niet gepubliceerd, EU:T:2018:370, punt 54).

83      Volgens vaste rechtspraak vloeit het eigen karakter van een model voort uit een algemene indruk die vanuit het oogpunt van de geïnformeerde gebruiker, verschilt of geen „déjà vu”-effect heeft ten opzichte van alle voorgaande modellen, zonder rekening te houden met de verschillen die onvoldoende duidelijk zijn om die algemene indruk te beïnvloeden, ook al betreffen die verschillen niet enkel onbelangrijke details, maar rekening houdend met de verschillen die voldoende duidelijk zijn om een verschillende algemene indruk te wekken [zie arrest van 7 november 2013, Weergave van een opspringende katachtige, T‑666/11, niet gepubliceerd, EU:T:2013:584, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak; arresten van 21 juni 2018, Vloertapijt, T‑227/16, niet gepubliceerd, EU:T:2018:370, punt 72, en 29 november 2018, Verfspuit, T‑651/17, niet gepubliceerd, EU:T:2018:855, punt 39].

84      De beoordeling van het eigen karakter van een model dient te worden uitgevoerd ten opzichte van een of meer oudere modellen, die individueel worden beschouwd binnen het geheel van eerder voor het publiek beschikbaar gestelde modellen, en niet ten opzichte van een combinatie van afzonderlijke elementen van meerdere oudere modellen (zie in die zin arresten van 19 juni 2014, Karen Millen Fashions, C‑345/13, EU:C:2014:2013, punten 25 en 35, en 21 september 2017, Easy Sanitary Solutions en EUIPO/Group Nivelles, C‑361/15 P en C‑405/15 P, EU:C:2017:720, punt 61). De vergelijking van de algemene indrukken die de modellen wekken moet synthetisch zijn en mag zich niet beperken tot de analytische vergelijking van een opsomming van gelijkenissen en verschillen. Deze vergelijking moet worden gemaakt op basis van de in het litigieuze model openbaar gemaakte kenmerken en dient uitsluitend betrekking te hebben op de beschermde kenmerken, zonder rekening te houden met de met name technische kenmerken die van de bescherming zijn uitgesloten. Deze vergelijking moet betrekking hebben op de modellen zoals ze ingeschreven zijn, zonder dat van de verzoeker tot nietigverklaring een grafische voorstelling van het aangevoerde model kan worden verlangd, die vergelijkbaar is met de weergave in de aanvraag tot inschrijving van het litigieuze model [zie in die zin arresten van 7 november 2013, Weergave van een opspringende katachtige, T‑666/11, niet gepubliceerd, EU:T:2013:584, punt 30 en aangehaalde rechtspraak; 13 juni 2017, Ball Beverage Packaging Europe/EUIPO – Crown Hellas Can (Blikken), T‑9/15, EU:T:2017:386, punt 79, en 17 november 2017, Afzuigkap, T‑684/16, niet gepubliceerd, EU:T:2017:819, punt 43].