Gepubliceerd op woensdag 28 oktober 2020
IEF 19529

Artikel ingezonden door Michiel Haegens, Turnstone.

Michiel Haegens: Gleissner-merken onder vuur in de Benelux

Het Benelux Bureau voor de intellectuele eigendom lijkt een streep te hebben gezet door de merkenactiviteiten van zelfbenoemd serie-ondernemer Michael Gleissner. In haar uitspraak van 20 oktober jl. oordeelt het Bureau dat de merkaanvraag van Gleissner te kwader trouw is verricht en om die reden nietig wordt verklaard. En die uitspraak legt een bom onder alle merkinschrijvingen waar Gleissner achter zit. En dat zijn er in de Benelux al ruim 570 (!), wat ook bleek uit ons eerder gepubliceerde onderzoek.

Gleissner had via een van zijn bekendste depotondernemingen, CKL Holdings NV, een merkaanvraag ingediend (en een inschrijving gekregen) voor het merk ONEWORLD. Datzelfde merk wordt door Oneworld Alliance LLC gebruikt voor een wereldwijde vliegtuigalliantie van 13 maatschappijen waaronder British Airways en Iberia. Uit de uitspraak blijkt dat CKL eerst de bestaande merkinschrijvingen van Oneworld Alliance heeft aangevallen op basis van niet-gebruik en tegelijkertijd een eigen aanvraag heeft gedaan voor het merk, waarmee een later hersteldepot van Oneworld Alliance dus altijd later in rang zou zijn.

Uit de (overigens opvallend bondige) uitspraak blijkt dat Oneworld Alliance uitgebreid bewijs had ingediend over de (depot)activiteiten van CKL Holdings NV en de spil daarachter, Michael Gleissner. Het Bureau betrekt haar conclusies dan ook duidelijk op beide partijen en oordeelt dat Oneworld Alliance voldoende heeft aangetoond dat de merkenstrategie van CKL en Gleissner een opmerkelijk patroon laat zien waarbij deze “enorme aantallen aanvragen van verschillende merken voor zeer uiteenlopende waren en diensten verricht, waarbij er geen enkele feitelijke aanwijzing bestaat en het ook volstrekt onaannemelijk is dat hij daarmee ooit daadwerkelijk actief wil worden”. Daarnaast werd ook afdoende aangetoond dat CKL en Gleissner verwikkeld zijn in een zeer groot aantal procedures in tal van jurisdicties, zonder dat duidelijk is wat daarbij hun eigen belang is.
Kortom: er bleek aan de zijde van CKL en Gleissner geen voornemen om deze ingediende merken te gaan gebruiken en er aldus een uitsluitend recht voor te verkrijgen voor doeleinden die vallen onder de functies van het merk.

Als de uitspraak overeind blijft (CKL heeft nog de mogelijkheid in beroep te gaan) legt dat een potentiële bom onder in elk geval die Benelux merkinschrijvingen van Gleissner die zijn ingediend in samenhang met andere door hem gevoerde procedures. Maar de uitspraak laat daarnaast ook duidelijk ruimte om te betogen dat alle Benelux merken van Gleissner nietig kunnen worden verklaard.