Gepubliceerd op dinsdag 8 februari 2005
IEF 68
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Merkenrecht

Merkenrecht: GvEA, 1 februari 2005, zaak T-57/03, SPAG / OHMI - Dann en Becker Oppositie OLLY GAN tegen inschrijving van woordmerk HOOLIGAN als gemeenschapsmerk.

Het ligt voor de hand dat het aangevraagde merk in wezen is gebaseerd op het begrip hooligan. Tussen partijen is overigens in confesso dat de Franse en de Portugese gemiddelde consument met dit begrip vertrouwd is, met name omdat het in de voetbalwereld wordt gebruikt. Bijgevolg zal het relevante publiek het aangevraagde merk in die zin begrijpen en opvatten.

Bovendien hebben de oudere merken a priori geen betekenis en doen zij in de eerste plaats denken aan een voornaam en een naam. Dit laatste is een gangbare praktijk in de kledingsector en het relevante publiek gaat het derhalve ook aldus opvatten, zodat de oudere merken in die zin worden onthouden. Het relevante publiek gaat eventueel slechts indirect, en alleen fonetisch, de oudere merken associëren met het begrip hooligan. Deze associatie is echter het resultaat van de uit de fonetische overeenstemming voortvloeiende verwarring tussen de conflicterende merken.

 

Bij visuele waarneming van de oudere merken ontstaat onmiddellijk een afstand tussen het begrip hooligan en deze merken. In dit verband heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat bij de aankoop van een kledingstuk de merken doorgaans visueel worden waargenomen (punt 23 van de bestreden beslissing). De gemiddelde consument onthoudt de oudere merken dus als naam en voornaam.

 

Zoals hierboven is uiteengezet, zijn de oudere merken gevormd op een wijze die in de ogen van het relevante publiek doet denken aan een voornaam en een naam. In de kledingsector is dit zeer gebruikelijk. Bovendien wijst niets erop dat de gekozen voornaam en naam voor het relevante publiek een bijzondere betekenis hebben. Derhalve kan niet op goede gronden worden gesteld dat de oudere merken een groot intrinsiek onderscheidend vermogen hebben.

 

Bijgevolg heeft de kamer van beroep, hoewel zij ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen fonetische overeenstemming bestaat, bij de globale beoordeling van de overeenstemming van de conflicterende tekens, terecht geconcludeerd dat deze tekens niet overeenstemmen gelet op het visuele verschil ertussen en op het ontbreken van begripsmatige overeenstemming en terecht geconcludeerd dat het relevante publiek het aangevraagde merk niet zal gaan verwarren met de oudere merken, inzonderheid in de kledingsector.