Gepubliceerd op dinsdag 20 oktober 2020
IEF 19502
Rechtbank Amsterdam ||
8 sep 2020
Rechtbank Amsterdam 8 sep 2020, IEF 19502; ECLI:NL:RBAMS:2020:4618 (IBTT tegen Dromenjager), https://www.ie-forum.nl/artikelen/licentievoorwaarden-in-strijd-met-het-europese-mededingingsrecht

Licentievoorwaarden in strijd met het (Europese) mededingingsrecht

Vzr. Rechtbank Amsterdam 8 oktober 2020, IEF 19502; ECLI:NL:RBAMS:2020:4908 (IBTT tegen Dromenjager) Mededingingsrecht. Merkenrecht. Kort geding. IBTT is een onderneming die zich bezighoudt met het ontwerpen en produceren van pluche knuffels voor verschillende merken. Dromenjager is merkhouder van de Benelux en Europese woord- en beeldmerken Woezel & Pip. Zij verleent licenties aan verschillende partijen die Woezel & Pip producten op de markt brengen. Partijen hebben een licentieovereenkomst gesloten. Op basis van die overeenkomst wordt het IBTT verboden de producten via Kruidvat te verkopen. IBTT vordert primair Dromenjager te veroordelen de verkoop van de voorraad van IBTT aan Kruidvat toe te staan, aangezien de bepalingen uit de licentieovereenkomst waarop Dromenjager zich beroept in strijd zijn met artikel 101 VWEU en artikel 6 Mededingingswet. Partijen staan in een verticale verhouding tot elkaar. Uit de Groepsvrijstelling en de Richtsnoeren volgt dat indien sprake is van een ‘hardcore’ beperking de overeenkomst niet valt onder de Groepsvrijstelling. Op basis van het Expedia-arrest moet ervan worden uitgegaan dat een hardcore beperking moet worden aangemerkt als een merkbare beïnvloeding, waardoor de de minimis-mededeling niet van toepassing is. De bepalingen in de licentieovereenkomst zijn ‘hardcore’ beperkingen. Ook gaat het om beperkingen op de kring van klanten aan wie IBTT mag leveren. De conclusie is dan ook dat de bestreden licentievoorwaarden in strijd zijn met artikel 101 VWEU en derhalve nietig zijn. De verkoop van de knuffels aan Kruidvat is toegestaan.

4.12. Vervolgens ligt de vraag voor of, zoals IBTT heeft aangevoerd, de verschillende artikelen uit de licentieovereenkomst tussen partijen hardcore beperkingen bevatten als bedoeld in artikel 4 van de Groepsvrijstelling. Deze vraag wordt voorshands bevestigend beantwoord. In de artikelen 11.4 en 11.10 van de licentieovereenkomst worden weliswaar geen directe minimumprijzen of vaste verkoopprijzen afgesproken, maar het is voor de licentienemer in ieder geval niet mogelijk om naar eigen inzicht de prijzen te bepalen. Prijsafspraken kunnen immers ook indirect worden gemaakt, zoals hier het geval, bijvoorbeeld door het hanteren van een maximumkorting. Ook een bepaling die ziet op het opleggen van sancties indien men zich niet houdt aan een prijsafspraak is een indirecte prijsafspraak. Derhalve is ook artikel 15.1 van de licentieovereenkomst, dat een boete oplegt bij overtreding van de artikelen 11.4 en 11.10, een hardcore beperking. Voorts zijn in de licentieovereenkomst gebiedsbeperkingen opgenomen die ingevolge artikel 4 sub b van de Groepsvrijstelling als hardcore beperkingen kunnen worden aangemerkt. Het gaat dan om de artikelen 2.1, 7.1, 7.3, 11.5 en 11.6 van de licentieovereenkomst, waarin onder meer is opgenomen dat voor bepaalde handelingen de goedkeuring van de licentiegever is vereist. Deze bepalingen vertonen grote gelijkenis met de bepalingen die NBC Universal hanteerde en die de Commissie als hardcore beperkingen heeft aangemerkt en waarover zij overwoog: “the hardcore nature of these restrictions means that the exemptions in the [Groepsvrijstelling] and in the [Groepsvrijstelling Technologie Overdracht] would not apply in this case” 10. Ook gaat het om beperkingen op de kring van klanten aan wie IBTT als licentienemer mag leveren. De conclusie is dan ook dat genoemde artikelen strijd opleveren met artikel 101 VWEU en nietig zijn. Overigens dient hierbij te worden vastgesteld dat de licentieovereenkomst in dit geval niet voorziet in een selectief dan wel exclusief distributiestelsel, op basis waarvan Dromenjager haar merk en/of marketingstrategie had kunnen beschermen.

4.14. Dromenjager heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het onredelijk is dat IBTT zich thans – na jaren op grond van de tussen partijen uitonderhandelde licentieovereenkomst te hebben gewerkt – nu het haar uitkomt opeens met het standpunt komt dat haar onwelgevallige bepalingen in die overeenkomst nietig zijn. De voorzieningenrechter heeft er begrip voor dat Dromenjager hierdoor onaangenaam is verrast, maar dit kan haar niet baten. Als de bepalingen nietig zijn, zijn ze nietig, en kan IBTT daarop ook in dit stadium een beroep doen.

4.15. De conclusie in conventie is dan ook dat de primaire vordering wordt toegewezen. De dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden. Dromenjager zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten gevallen aan de zijde van IBTT. De subsidiaire stellingen van IBTT behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking.