DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op dinsdag 3 december 2019
IEF 18858

Brief ingezonden door David Mulder, Wim Maas en Irenah Klink, Taylor Wessing.

Ingezonden brief Taylor Wessing

Ingezonden brief Taylor Wessing over de beschikking van 26 november 2019

De relevantie van deze beschikking [IEF 18857] vloeit voort uit het feit dat bij het opvragen van informatie over zaken die door advocaten van andere kantoren worden behandeld, men in de praktijk regelmatig op het probleem stuit dat gerechtelijke instanties deze informatie niet willen verstrekken. Zo wilde de griffie van de Rechtbank Den Haag de door Taylor Wessing op 23 juli 2019 opgevraagde informatie aanvankelijk (ook) niet verschaffen. Ondanks de eerdere andersluidende beslissing van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag van 27 september 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BY1768, is Taylor Wessing in verzet gekomen tegen deze weigering.

Taylor Wessing is in verzet gekomen, omdat de weigering om de gevraagde informatie te verstrekken naar haar mening niet past bij het uitgangspunt van openbaarheid van de rechtspraak. Een zitting is, naar de mening van Taylor Wessing, in alle redelijkheid niet openbaar te noemen als niet ook vooraf geïnformeerd kan worden of er een procedure aanhangig is tussen bepaalde partijen en zo ja, waar en wanneer er dan een (openbare) zitting gepland is.

De weigering om deze informatie te verstrekken past volgens Taylor Wessing voorts niet bij de wijze waarop advocaten via het digitale roljournaal wel (beperkt) zaken van derden kunnen observeren. Bovendien lichtte de minister in de Nota van Toelichting bij de wijziging van artikel 15 van het Besluit orde van dienst gerechten in 2016 nog toe dat er geïnformeerd moet kunnen worden naar zaken van derden:

“[…]. Toch bestaat nog behoefte aan een digitaal roljournaal voor het in de praktijk gangbare observeren van zaken door advocaten van wie de cliënt (nog) geen partij is bij die zaak en dus via «Mijn Zaak» geen toegang heeft, maar die wel de procedure wil volgen. Hierbij kan worden gedacht aan een derde beslagene, die overweegt een vordering tot voeging of tussenkomst in te stellen. […]. Partijen die geen gebruik (kunnen) maken van de digitale weg, kunnen telefonisch bij de griffie van het gerecht de door hen gewenste informatie opvragen. […]. Op het overzicht van de bij een gerecht in behandeling zijnde zaken staat alleen het nummer waaronder die zaak bij het gerecht geregistreerd staat (het zaaknummer, zie sub a in het eerste lid) en de stand waarin de zaak zich in de procedure bevindt (sub b in het eerste lid). Andere informatie, waaronder zaakinhoudelijke gegevens, kan niet uit het overzicht worden afgeleid. De stand van de procedure (sub b) geeft uitsluitend aan wat de volgende proceshandeling in een zaak is. Als bijvoorbeeld een advocaat voor zijn cliënt wil achterhalen of een procedure tussen twee of meer partijen aanhangig is, dan kan hij dit bij de griffie navragen. Voorstelbaar is dat hiervoor een centraal punt beschikbaar wordt gesteld. Desgewenst kunnen de gerechten er ook voor kiezen om advocaten of andere betrokkenen de mogelijkheid te geven om langs elektronische weg (bijvoorbeeld een specifieke functie binnen «Mijn Zaak» of via de automatische systeemkoppeling) navraag te doen. Met deze bepaling blijft de huidige praktijk van het observeren van (andermans) zaken gehandhaafd. […].”

Hoewel de griffier van de Rechtbank Den Haag naar aanleiding van het verzet van Taylor Wessing alsnog is overgegaan tot het verstrekken van de opgevraagde informatie, is tegelijkertijd gebleken dat hier op landelijk niveau binnen de rechtspraak geen eenstemmig beleid voor bestaat:

- Zo ontving Taylor Wessing van de griffiers van de Rechtbanken Amsterdam, Zeeland-West-Brabant en Overijssel alsmede van het Gerechtshof Den Haag per e-mail de bevestiging dat de zaken, waarnaar geïnformeerd werd, aanhangig waren, met vermelding van het zaaknummer.

- De griffiers van de Gerechtshoven Arnhem en Den Bosch wilden niet schriftelijk reageren, maar konden wel telefonisch bevestigen dat de zaken, waarnaar werd geïnformeerd, aanhangig waren met vermelding van het zaaknummer.

- De griffier van de Rechtbank Midden-Nederland wilde niet het zaaknummer verstrekken, maar bevestigde wel telefonisch dat de zaak, waarnaar werd geïnformeerd, aanhangig is.

- De griffiers van de Rechtbanken Limburg en Noord-Nederland hebben schriftelijk gereageerd dat zij geen mededelingen doen over zaken van derden.

- De griffiers van de Rechtbank Oost-Brabant en het Gerechtshof Amsterdam wilden noch mededelingen doen over zaken van derden, noch schriftelijk deze weigering bevestigen (ook niet na het uitdrukkelijke verzoek van Taylor Wessing daartoe).

- Bij de Rechtbank Gelderland heeft niet de griffier, maar de rolrechter een beslissing genomen op het verzoek van Taylor Wessing. Daarbij geeft de rolrechter aan dat er, conform het gevoerde beleid, geen mededelingen worden gedaan over het al dan niet lopen van procedures van derden.

- De griffier van Rechtbank Noord-Holland heeft per e-mail laten weten dat er op grond van de “wet op privacy” geen informatie betreffende procedures wordt verstrekt aan derden.

Hoewel de voorzieningenrechter in deze zaak duidelijk aangeeft dat, met de verstrekking van de informatie door de griffier voorafgaand aan de zitting, Taylor Wessing geen belang meer had bij 3 een inhoudelijk oordeel over haar vorderingen, blijft de discussie dus wel actueel. Taylor Wessing heeft inmiddels begrepen dat dit onderwerp op de agenda staat om op landelijk niveau te worden besproken. Hopelijk wordt de uitkomst daarvan op enig moment publiekelijk gecommuniceerd.

Hoe dan ook, Taylor Wessing zal wat deze zaak betreft de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad nog verzoeken om cassatie in belang der wet in te stellen. Bij ieder verzetschrift tegen de weigering om dergelijke informatie te verstrekken, is namelijk alleen de voorzieningenrechter als eerste en enige instantie bevoegd (volgens Taylor Wessing op basis van art. 838 Rv. jo. 29 lid 6 Rv., hoewel ook dat geen uitgemaakte zaak is). Dit, terwijl een uitspraak van een hoger rechtscollege, gelet op de verschillende werkwijzen van de gerechtelijke instanties, de andersluidende uitspraak van de voorzieningenrechter uit 2012 en de rechtsonzekerheid die hieruit voortvloeit, wel erg wenselijk zou zijn.

Met vriendelijke groet,
mede namens Wim Maas en Irenah Klink

David Mulder