DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op donderdag 5 december 2019
IEF 18867
Hof Amsterdam ||
12 nov 2019
Hof Amsterdam 12 nov 2019, IEF 18867; ECLI:NL:GHAMS:2019:4093 (X tegen Rodi Media), https://www.ie-forum.nl/artikelen/incidentele-vordering-auteursrechtenzaak-afgewezen

Uitspraak ingezonden door Jan Smolders, Dohmen advocaten.

Incidentele vordering auteursrechtenzaak afgewezen

Hof Amsterdam 12 november 2019, IEF 18867; ECLI:NL:GHAMS:2019:4093 (X tegen Rodi Media) Appelante heeft tijdens een musicalvoorstelling een foto gemaakt. Deze foto is later door Rodi Media gebruikt op een website en papieren editie van ‘Almere Deze Week’, zonder naamsvermelding. Vast kwam te staan dat er sprake was van een inbreuk op auteursrechten. Er werd een redelijke schadevergoeding van 426 euro toegewezen [zie ook: IEF 18388]. De (niet-professionele) fotografe is hiertegen in beroep gegaan. Rodi Media heeft een incident opgeworpen.

In beginsel is een hoger beroep alleen ontvankelijk als de hoofdsom hoger is dan 1750,- euro (artikel 332 lid 1 Rv). Rodi Media stelt dat de aan de kantonrechter toegezonden urenstaat door de fotografe in eerste aanleg enkel ziet op proceskosten die buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Geoordeeld wordt dat de overlegde urenstaat niet enkel zag op deze proceskosten, maar ook op kosten ter voldoening buiten rechte (artikel 1019h Rv). Met dit gegeven staat vast dat de kantonrechter had te beslissen over een vordering van meer dan 1750,- euro. Het hoger beroep is ontvankelijk. 

2.4 Het hof oordeelt hierover als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 332 Rv kunnen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,-. De tot aan de dag van dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente wordt blijkens dit artikel bij de vordering inbegrepen. Het uitgangspunt is dat bij de bepaling van de appellabiliteit de proceskosten in de zin van de artikel 237 e.v. Rv buiten beschouwing blijven (HR 24 februari 1938, NJ 1938/952). De proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 1019h Rv omvat niet alleen de kosten ter instructie van de zaak en ter voorbereiding van de gedingstukken, maar ook kosten die (vóór de implementatie van Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004) krachtens artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking komen.

2.5 Aan de hand van de in eerste aanleg overgelegde urenstaat stelt het hof vast dat de gevorderde proceskostenvergoeding niet enkel ziet op werkzaamheden ter voorbereiding en instructie van de zaak als bedoeld in artikel 237 Rv. Daarom dienen in dit geval de kosten ter voldoening buiten rechte, die volgens [appellante] € 1.553,10 bedragen, bij de berekening van het beloop van de vordering ter bepaling van de appellabiliteit te worden betrokken. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de kantonrechter had te beslissen over een vordering van meer dan € 1.750,-.