Gepubliceerd op vrijdag 18 april 2014
IEF 13768
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Hydrocyclonen maken geen inbreuk op stationaire cycloon

Rechtbank Den Haag 11 september 2013, IEF 13768 (FMC tegen Ascom en Taxon)
Octrooirecht. Taxon is houdster van EP2106297 B1 voor een inrichting en werkwijze voor het met een stationaire cycloon separeren van een stromend mediummengsel. Cyclonen worden gebruikt om twee verschillende stoffen van elkaar te scheiden, bijvoorbeeld een gas en een vloeistof. De rechtbank verklaart voor recht dat FMC met de ten processe bedoelde hydrocyclonen geen inbreuk maakt op EP 297.

4.8. (...) Voorts leert de beschrijving als gezegd dat de pre-separation ook behouden dient te blijven. Bij de FMC hydrocycloon waarbij het reservoir is afgeschermd door een doorgetrokken buitenmantel met meerdere onder dezelfde radiale hoek gelegen ‘feed openings’ (i.e. de drie ‘ringen’ van perforaties) zal het behouden van de pre-separation niet mogelijk zijn, omdat deze wordt verstoord door de 2e en 3e rij ten opzichte van de 1e rij stroomafwaarts gelegen ‘feed openings’, zodat deze variant ook om die reden geen inbreuk maakt op EP 297.

4.9. Aan voorgaande uitleg doet paragraaf [0013] van EP 297, waarop Ascom nog heeft gewezen, onvoldoende af. Uit die paragraaf vermag de gemiddelde vakman immers niet af te leiden dat geen enkele constructieve maatregel voor afbuiging van radiaal naar axiaal noodzakelijk is in weerwil van de hiervoor weergegeven duidelijke leer van het octrooi.

4.10. Ook de eerst bij dupliek ter zitting geopperde stelling dat de kern als een constructieve maatregel in voormelde zin zou zijn te beschouwen wordt gepasseerd. Niet alleen is zij tardief, net als geldt voor de “natuurlijke afbuiging” als gevolg van het drukverschil geldt dat ook de prior art die kern al kende en zo het dus niet een maatregel betreft die het octrooi onderscheidt van de stand van de techniek, zo zal de gemiddelde vakman erkennen.

4.11. Uit het vorenstaande volgt dat de primair gevorderde verklaring van niet-inbreuk ten aanzien van de ten processe voorliggende producten kan worden toegewezen. Aan de subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiair ingestelde vorderingen B t/m D behoeft derhalve niet meer te worden toegekomen.