Gepubliceerd op woensdag 1 februari 2017
IEF 16562
Hof Amsterdam ||
24 jan 2017
Hof Amsterdam 24 jan 2017, IEF 16562; ECLI:NL:GHAMS:2017:207 (Moszkowicz tegen VPRO Dutch Mountain Film), https://www.ie-forum.nl/artikelen/hof-bekrachtigt-afwijzend-vonnis-over-tv-serie-de-maatschap-motivering

Uitspraak ingezonden door Jaap Versteeg, Versteeg Wigman Sprey advocaten.

Hof bekrachtigt afwijzend vonnis over tv-serie De Maatschap - motivering

Hof Amsterdam 24 januari 2017, IEF 16562 (Moszkowicz tegen VPRO Dutch Mountain Film) Na het kop-staartarrest [IEF 16543], nu mét motivering. Auteursrecht. Eiser is in hoger beroep gekomen tegen uitspraak van de Vzr. Rechtbank Amsterdam [IEF 16490], waarin de gevorderde overhandiging van beelden van tv-serie De Maatschap, openbaarmakingsverbod en schadevergoeding worden afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

3.3.1. Moszkowicz heeft zijn vordering in eerste aanleg gebaseerd op de stelling dat door de uitzending van de serie en wel in het bijzonder door de openbaarmaking van de tweede aflevering daarvan inbreuk op zijn auteursrecht op het boek ‘De Straatvechter’ wordt gemaakt. Het hof heeft dit boek gelezen en de serie bekeken en komt op basis van dit feitelijk onderzoek tot de conclusie dat noch de verhaallijn van de serie noch de daarin opgenomen scènes (met name voor zover die betrekking hebben op het op de persoon van Moszkowicz geënte personage Theo Meyer) zodanige gelijkenis vertonen met hetgeen in het boek is beschreven dat deze als verveelvoudiging van (delen van) het boek in auteursrechtelijke zin kunnen worden aangemerkt.

3.3.3. Moszkowicz heeft aangevoerd dat hij bij het schrijven van het boek ‘De Straatvechter’ een selectie uit de gebeurtenissen in zijn leven heeft gemaakt en bij de selectie, rangschikking en weergave van deze gebeurtenissen belangrijke creatieve keuzes heeft gemaakt. Hoewel op zichzelf niet in geschil is dat het boek aan de zogenoemde werktoets voldoet en voor auteursrechtelijke bescherming in aamnerking komt, kan dit betoog Moszkowicz niet baten. Het hof komt met de voorzieningenrechter (vgl. vonnis rechtsoverweging 4.9, zie in dit verband ook rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4 waarin het boek en de serie zijn samengevat) tot de slotsom dat de compositie, de verhaallijn in het boek, de manier waarop het verhaal wordt verteld, het taalgebruik en de gekozen volgorde van de gebeurtenissen te zeer verschillen van de verhaallijnen, het taalgebruik en de weergave van gebeurtenissen in de televisieserie om te kunnen concluderen dat de serie als verveelvoudiging van het boek in de zin van artikel 13 Auteurswet kan worden aangemerkt. Daarvoor zijn ook naar oordeel van het hof de totaalindrukken van het boek en (de relevante onderdelen van) de televisieserie te verschillend.

3.3.4. Dit brengt mee dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat voor een uitzendverbod op grond van auteursrechtinbreuk geen aanleiding bestaat en dat hetzelfde geldt voor toewijzing van een voorschot op schadevergoeding op die grondslag. Dat in de bodemzaak zodanige inbreuk zal worden vastgesteld acht ook het hof niet voldoende aannemelijk.

3.4. Moszkowicz heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het op hem geïnspireerde personage Theo Meyer onsympathiek en zelfs onguur wordt weergegeven en dat een aantal scènes waarin Theo Meyer figureert jegens hem diffamerend zijn en te verwachten is dat als gevolg van de uitzending daarvan de klandizie van zijn fiscaal- en algemeen juridische praktijk zal afnemen. Dat de door Moszkowicz in dit verband genoemde scènes enlof de serie als geheel jegens hem diffamerend zijn en dat zijn eer en goede naam daardoor wordt aangetast vindt echter in het feitenmateriaal onvoldoende steun. In dit verband is in de eerste plaats van belang dat het om een fictief personage gaat (aan het begin van de uitzending van iedere aflevering verschijnt de hierboven onder 3.1 sub x geciteerde tekst op het scherm) en te verwachten valt dat niet iedere scène door het publiek als zijnde waargebeurd zal worden gepercipieerd en met Moszkowicz in verband zal worden gebracht. Daarnaast is van betekenis dat Moszkowicz een voor het publiek niet onbekende persoon is aan wiens wederwaardigheden in de loop der jaren regelmatig door de media aandacht is besteed en die zelf die aandacht van de media heeft opgezocht (zie onder meer ‘De Straatvechter’ blz.126 en diverse als producties overgelegde krantenartikelen en weergaven van interviews, waaronder een interview met ‘Dagblad De Limburger’ verschenen op 11 augustus 2012, door VPRO en DMF overgelegd als productie 54). Daarbij zijn onder meer zijn problematische verstandhouding met zijn vader, zijn heroïneverslaving, geschillen met de orde van advocaten en strafrechtelijk verleden regelmatig aan de orde geweest. Zijn levensloop is ook recentelijk onderwerp geweest van een door zijn zoon vervaardigde documentaire en van het reeds besproken door hemzelf geschreven boek waarin de genoemde onderwerpen niet zijn geschuwd. In het licht hiervan is door Moszkowicz onvoldoende toegelicht op welke wij ze de uitzending van de serie door artikel $ EVRM (en artikel 10 Grondwet) beschermde rechten schendt en is ook niet aannemelijk dat de uitzending (in relevante mate) zijn vermogen om in zijn levensonderhoud te voorzien zal aantasten.

Daar komt bij dat de scènes waaraan Moszkowicz refereert voor een deel wellicht choquerend en confronterend zijn, maar dat over het geheel beschouwd de wijze waarop Theo Meyer in de serie is geportretteerd van een zekere compassie voor dit personage getuigt en begrip opwekt voor de moeilijke omstandigheden waarin deze als gevolg van zijn (harde) opvoeding en de problematische relatie tot zijn vader is komen te verkeren. De door Moszkowicz gewraakte scènes die deze moeilijke omstandigheden illustreren zijn ook gelet op deze context niet als diffamerend te beschouwen. Anders dan Le Pen in het boek Le Procès de Jean-Marie Le Pen, dat aanleiding gaf tot het arrest van het EHRM van 22 oktober 2007 (Lindon, Otchakovsky-Laurens en July v Frankrijk) waarnaar Moszkowicz in de appeldagvaarding verwijst, wordt Moszkowicz door de inhoud van de serie niet in verband gebracht met het plegen van zeer ernstige strafbare feiten (in die zaak ging het onder meer om betrokkenheid bij een door een fictieve aanhanger gepleegde moord).

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat onvoldoende aannemelijk is dat de uitzending de eer en goede naam van Moszkowicz aantast, laat staan in zodanige mate dat dit, de belangen van VPRO en DMF in aanmerking genomen, waaronder hun door artikel 10 EVRM en artikel 7 Grondwet gewaarborgde vrijheid van meningsuiting c.q. recht van artistieke expressie, de toewijzing van de gevorderde voorzieningen zou kunnen rechtvaardigen. Ook op deze grond zijn de vorderingen van Moszkowicz derhalve niet toewijsbaar.