Gepubliceerd op vrijdag 9 mei 2014
IEF 13828
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Gevangenisstraf voor verkoop duizenden valse etsen van Anton Heyboer

Rechtbank Amsterdam 6 mei 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2446 (verkoop vervalste Anton Heyboer)
Strafrecht. Kunst. Benadeelde partijen. Een 72-jarige man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan zes voorwaardelijk voor de verkoop van meer dan duizend valse werken van Anton Heyboer. Niet bewezen kan worden dat de Santen-collectie niet bestaat. Anton Heyboer was in de jaren ’50 niet een prutsende alcoholist, maar een kunstenaar die juist in die periode erkenning binnen en buiten Nederland begon te krijgen. Benadeelde partij 6 heeft €6.000 schade geleden; de behandeling van de vordering van benadeelde partij 7 [€200.000 met voorschot van €20.000] levert een onevenredige belasting van het strafgeding op en is niet ontvankelijk.

De rechtbank ziet, kortom, geen enkele aanleiding om aan het verrichte onderzoek of de deskundigheid van de onderzoeker te twijfelen. Dat het signatuuronderzoek van het NFI niet ‘dubbel blind’ heeft plaatsgevonden, maakt nog niet dat het onderzoeksresultaat voldoende wetenschappelijke basis zou ontberen om te worden gebruikt voor het bewijs. In de rapporten wordt uitgebreid omschreven welke methode is gebruikt en de rechtbank heeft geen steekhoudende argumenten gehoord waarom deze methode niet acceptabel zou zijn. Uit de onderzoeksvraag die is neergelegd in de rapportages van het NFI blijkt ook niet dat sprake is geweest van een onaanvaardbare sturing van de onderzoeker. Ook de overigens door de verdediging gestelde feiten en/of omstandigheden aangaande de gang van zaken bij de NFI-onderzoeken, leveren geen vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv op.

De rechtbank overweegt hierbij nog dat zij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat [naam 2] en [naam 1] zich op wel heel lichtvaardige wijze hebben ingelaten met verdachte. Daar staat tegenover dat zij op enig moment onderzoek hebben laten doen naar de signatuur op de ingebrachte etsen waarvan het resultaat niet direct op valsheid wees. Dat [naam 2] en [naam 1] mogelijk eenvoudig bewogen werden tot het aangaan van de transacties, laat echter onverlet dat van strafbare oplichting door verdachte sprake is geweest.
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna zeven jaren opzettelijk een zeer groot aantal (ruim 1000) valse werken van Anton Heyboer, als ware het echte werken, verkocht aan de Anton Heyboer Winkel. Hij heeft daarbij de galeriehouders voor een flink geldbedrag opgelicht, onder meer door zich als iemand anders voor te doen en een onwaar verhaal op te hangen over de herkomst van de werken. Met zijn handelen heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen van degenen aan wie hij de valse etsen heeft verkocht. Ook heeft verdachte inbreuk gemaakt op de integriteit van de kunsthandel. Hij was zich ervan bewust dat de door hem aan de galerie verkochte, valse werken zouden worden doorverkocht aan het grote publiek en aldus verdere verspreiding zouden vinden. Verdachte heeft zich hier weinig aan gelegen laten liggen en is uit winstbejag jaren doorgegaan met de verkoop van de valse werken aan de galerie.

Benadeelde partijen
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [naam 6] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 6.000,- (zegge zesduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De beweerdelijke waarde van het betwiste werk, waar [naam 6] niet om had gevraagd, komt niet voor aftrek in aanmerking.
(…)
De primaire vordering heeft betrekking op de door de erven Heyboer gederfde winst, berekend op basis van een gemiddelde omzet in de jaren voorafgaand aan de door verdachte veroorzaakte onrust op de markt. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 200.000,-, te weten door de erven Heyboer gederfde winst, berekend op basis van de door verdachte genoten winst. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering, bij wijze van voorschot, dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-.

De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [naam 7] een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarom is de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Nu de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaart, behoeven de overige verweren van de raadsman van verdachte geen bespreking.