7 mei 2025
Kopieer citeerwijze ||
RTL Group Markenverwaltungs GmbH tegen EUIPO, Marcella Örtl
Gerecht oordeelt over normaal gebruik van twee RTL-beeldmerken

Gerecht van de Europese Unie 7 mei 2025, IEF 22694; IEFbe 3911; ECLI:EU:T:2025:446 (RTL Group Markenverwaltungs GmbH tegen EUIPO, Marcella Örtl). Het Gerecht behandelt twee samenhangende zaken tussen RTL Group Markenverwaltungs GmbH en het EUIPO. In beide zaken staat de vraag centraal of de beeldmerken ‘RTL’ vervallen moet worden verklaard wegens het ontbreken van normaal gebruik. In beide procedures ligt ten grondslag dat Marcella Örtl een verzoek indient tot vervallenverklaring van het Uniemerk RTL, stellende dat dit merk in de periode van vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek niet normaal is gebruikt voor de ingeschreven waren en diensten. De nietigheidsafdeling wijst dit verzoek deels toe. RTL stelt beroep in, dat door de Kamer van Beroep deels gegrond en deels ongegrond wordt verklaard. RTL brengt beide zaken vervolgens voor het Gerecht.
In de eerste zaak voert RTL aan dat het verzoek van Örtl misbruik van recht vormt, omdat zij geen werkelijk belang zou hebben bij de procedure. Het Gerecht wijst dit argument af. Volgens vaste rechtspraak hoeft degene die een verzoek tot vervallenverklaring indient geen procesbelang aan te tonen. Nu zo’n belang niet vereist is, kan ook niet snel worden aangenomen dat sprake is van misbruik van recht. In dit geval ziet het Gerecht bovendien geen aanwijzingen voor uitzonderlijke omstandigheden die wél op misbruik zouden kunnen duiden. Voor klasse 35 stelt het Gerecht vast dat het merk RTL wel degelijk normaal wordt gebruikt voor reclame-, marketing- en promotiediensten. De overgelegde bewijzen tonen aan dat Ad Alliance, als onderdeel van de RTL-groep, diensten levert die verder gaan dan enkel de uitzending van reclame, waaronder op maat gemaakte concepten en strategische advisering. De aanvullende bewijsstukken zijn ten onrechte buiten beschouwing gelaten door de Kamer. Voor de overige klassen blijft de beslissing van het EUIPO in stand, omdat de overgelegde stukken geen voldoende extern commercieel gebruik aantonen.
In de tweede zaak speelt een vergelijkbaar feitencomplex. Ook hier ligt het accent op klasse 35, naast andere waren- en dienstencategorieën. Het Gerecht herhaalt dat de diensten van Ad Alliance niet beperkt zijn tot uitzending van reclame, maar ook bestaan uit advisering, strategieontwikkeling en productie van reclamecampagnes. De Kamer maakt een beoordelingsfout door deze bewijzen niet in aanmerking te nemen en verzuimt haar beoordelingsvrijheid correct uit te oefenen bij het al dan niet toelaten van laat overgelegde stukken. Voor de overige goederen en diensten handhaaft het Gerecht de beslissing van de Kamer. Het Gerecht bevestigt dat de bekendheid van het merk in de mediasector niet volstaat om het ontbreken van normaal gebruik te compenseren. De stelling van RTL dat de uitzonderlijke bekendheid van het merk bescherming rechtvaardigt voor niet-gebruikte klassen wordt verworpen; de verplichting tot gebruik geldt immers ook voor bekende merken. De overgelegde foto's van RTL-gemerkte artikelen, evenals facturen en e-mails met betrekking tot intern bestelde producten, tonen volgens het Gerecht geen externe, op de markt gerichte verhandeling aan en kunnen derhalve niet dienen als bewijs van daadwerkelijke benutting van het merk.
Het Gerecht vernietigt in beide zaken de beslissing van de Kamer, voor zover daarin het verval wordt uitgesproken van het merk RTL ten aanzien van reclame-, marketing- en promotiediensten (klasse 35). Het stelt vast dat het merk voor deze diensten wel degelijk normaal is gebruikt, onder meer via de activiteiten van Ad Alliance. Voor alle overige goederen en diensten blijft het verval in stand, aangezien het Gerecht oordeelt dat de overgelegde bewijzen geen externe, commerciële benutting aantonen. Iedere partij draagt haar eigen kosten.
94 Bovendien hebben de rechterlijke instanties van de Unie reeds geoordeeld dat de bepalingen inzake de ruimere bescherming die wordt verleend aan een Uniemerk dat een reputatie heeft verworven dan wel bekendheid geniet in de Unie, een andere doelstelling nastreven dan de bepalingen die het bewijs van het normale gebruik van het Uniemerk vereisen, hetgeen tot het verval van het merk kan leiden (zie in die zin arresten van 19 december 2012, Leno Merken, C‑149/11, EU:C:2012:816, punt 53, en 3 september 2015, Iron & Smith, C‑125/14, EU:C:2015:539, punt 21). Terwijl artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001 ziet op de voorwaarden die gelden voor de bescherming die verder strekt dan de categorieën van waren en diensten waarvoor een Uniemerk is ingeschreven, wijst de term „normaal gebruik” op de minimumvoorwaarde van gebruik waaraan alle merken moeten voldoen om te worden beschermd. Hieruit volgt dat de bepalingen inzake het vereiste van normaal gebruik van het Uniemerk en met name de criteria die de rechtspraak heeft ontwikkeld voor de vaststelling van dat normale gebruik, verschillen van de bepalingen en de criteria inzake de bekendheid van een dergelijk merk in de Unie. Deze twee soorten bepalingen moeten dus autonoom worden uitgelegd [zie arrest van 4 oktober 2017, Intesa Sanpaolo/EUIPO – Intesia Group Holding (INTESA), T‑143/16, niet gepubliceerd, EU:T:2017:687, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak].