Gepubliceerd op maandag 5 november 2012
IEF 11968
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Geen knowhow ingewonnen over het bottelen van water

Hoge Raad 12 oktober 2012, LJN BX 5784 (PPC tegen AMU)

BottlesAls randvermelding. Onderhandelingen samenwerkingscontract. Voorbehoud. Know-how inwinnen. Art. 81 lid 1 RO. Aansprakelijkheid wegens onderbroken onderhandelingen? Contractspartijen AMU en PPC onderhandelen voordat zij een samenwerkingscontract sluiten. Vervolgens breekt AMU de onderhandelingen af, waarop PPC stelt dat AMU slechts het doel had bestaande uit het profiteren van de kennis en knowhow van PPC ten aanzien van het bottelen en distribueren van water en eist schadevergoeding. Het Hof stelt dat PPC onvoldoende concreet heeft gesteld dat AMU knowhow heeft willen inwinnen en er was uitdrukkelijk een voorbehoud aan de kant van AMU geaccepteerd door PPC. Hoge Raad verwerpt de klacht van PPC.

2.20 In subonderdeel 1.4 (nr. 5.9) wordt aangevoerd dat PPC haar schadevergoeding tevens heeft onderbouwd met een beroep op ongerechtvaardigde verrijking en/of onrechtmatige daad, kort gezegd, bestaande uit het profiteren van de kennis en knowhow van PPC ten aanzien van het bottelen en distribueren van water. Het hof zou hierop niet hebben beslist althans zijn afwijzing niet voldoende dan wel onbegrijpelijk hebben gemotiveerd.
 
2.21 In CvR nr. 76 en pleitnota d.d 24 mei 2007 nr. 72 wordt gesproken van ongerechtvaardigde verrijking. Het hof heeft dit kennelijk - enniet onbegrijpelijk - niet begrepen als een zelfstandige grondslag, maar als een onderdeel van de onderbouwing van de op een andere grondslag gebaseerde vordering. In de MvG nr. 18 en de pleitnota d.d. 25 mei 2010 nr. 62 wordt gesuggereerd dat AMU PPC in het onderhandelingstraject heeft betrokken om knowhow te verwerven en een concurrent uit te schakelen. Het hof heeft hierin kennelijk niet meer gelezen dan een achteraf door PPC aan het onderhandelingstraject gegeven kleuring.
Het hof kon oordelen, zoalshet kennelijk heeft gedaan, dat de door PPC aangevoerde stellingen onvoldoende (concreet) waren om een grondslag te vormen voor een beroep op ongerechtvaardigde verrijking en/of onrechtmatige daad bestaande uit het profiteren van de kennis en knowhow van PPC. Subonderdeel 1.4 is vergeefs voorgesteld.
 
2.22 Subonderdeel 1.5 faalt naar mijn mening. Uit rov. 2.5 EV blijkt dat het hof ook de primaire grondslag van de vordering van PPC heeft beoordeeld. De daarvoor gegeven motivering van het oordeel dat geen sprake is van wanprestatie is te vinden in de daaraan voorafgaand overwegingen over, kort gezegd, de noodzakelijke goedkeuring van de RvC van IUH. Hierop stuit ook af de klacht in nr. 5.11; voor de beslissing op de vordering kon het hof wat betreft de primaire grondslag volstaan het met oordeel dat geen sprake was van wanprestatie.