Gepubliceerd op donderdag 9 december 2021
IEF 20385
Hof Amsterdam ||
16 nov 2021
Hof Amsterdam 16 nov 2021, IEF 20385; (Kunstenares tegen gemeente Amsterdam), https://www.ie-forum.nl/artikelen/dwangsom-tot-plaatsing-van-kunstwerk

Ingezonden door Marcel de Zwaan, Bremer & de Zwaan 

Dwangsom tot plaatsing van kunstwerk

Gerechtshof Amsterdam 16 november 2021, IEF 20385; C/13/687466 / KG ZA 20-652 (Kunstenares tegen gemeente Amsterdam) Eiseres is kunstenares en heeft in opdracht van de gemeente een kunstwerk vervaardigd, dat op een locatie in Amsterdam zou worden geplaatst. De gemeente heeft na protest van buurtbewoners besloten het kunstwerk niet op die locatie te plaatsen. In een door eiseres aangespannen kortgedingprocedure heeft het hof de gemeente op straffe van een dwangsom van € 50.000 veroordeeld tot plaatsing van het kunstwerk op een alternatieve locatie [IEF 17472]. Volgens eiseres is de gemeente die veroordeling niet nagekomen en is de dwangsom verbeurd. De gemeente vordert opheffing dan wel matiging van de dwangsom onder andere omdat in hun ogen de door voorzieningenrechter opgelegde combinatie van een inspannings- en resultaatsverplichting tegenstrijdig is. Het hof stelt dat de inspanningsverplichting van de gemeente om zich maximaal in te spannen de tijdige plaatsing van het kunstwerk binnen maximaal twee jaar te realiseren niet tegenstrijdig is. Het hof oordeelt dat de dwangsom is verbeurd en ziet geen grond voor opheffing of matiging van de dwangsom.

4.7 Het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter op het punt van de uitleg van het arrest en de daarbij uitgesproken veroordeling. Het dictum bevat een inspanningsverplichting van de gemeente om zich, kort gezegd, maximaal in te spannen om tijdige plaatsing van het kunstwerk te realiseren, waarbij geldt dat in ieder geval na twee jaar het resultaat (plaatsing van het kunstwerk) moet zijn bereikt. Het hof is het ook eens met de motivering van de voorzieningenrechter zoals weergegeven in rov. 5.5 van het bestreden vonnis. Kortheidshalve verwijst het hof daarnaar. Het meest zwaarwegende argument is dat in het arrest de verplichting van de gemeente als resultaatsverbintenis is aangemerkt. Daarop ziet blijkens het slot van het dictum de tweejaarstermijn. De gemeente heeft aangevoerd dat dat niet zo is, maar zij heeft dat niet, althans niet overtuigend toegelicht.