DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op maandag 11 april 2016
IEF 15848

Bijdrage ingezonden door Dirk Visser, Visser Schaap & Kreijger en Universiteit Leiden.

Dirk Visser - "Houdt het dan nooit op?"

naar: Carice van Houten als Rachel in de film Zwartboek, 2006, Paul Verhoeven. Waarom het Hof Amsterdam het vonnis in de zaak Lira/UPC (IEF 14143, ECLI:NL:RBAMS:2014:5397) moet vernietigen en moet beslissen conform de conclusie van advocaat-generaal Verkade in de zaak Norma/NL Kabel (IEF 13052; ECLI:NL:PHR:2013:1093).

Het is best te begrijpen dat de Amsterdamse rechtbank het ‘zielig’ of zelfs ‘onrechtvaardig’ vond dat Lira plotseling geen geld meer kreeg van de kabelexploitanten, omdat de meeste kabeldoorgiftes geen secundaire, maar primaire kabeldoorgiftes bleken te zijn. In dat licht valt ook haar beslissing te begrijpen dat een overdracht bij voorbaat aan Lira kon prevaleren boven het vermoeden van overdracht aan de filmproducent. Dat was op dat moment de enige manier om de kabelexploitanten te dwingen weer te gaan betalen.

Maar het is wel vurig te hopen dat het Hof Amsterdam die beslissing nu vernietigt, omdat de rechtsonzekerheid die door het Lira/UPC-vonnis in de contractuele rechtspraktijk is ontstaan zeer schadelijk en (dus) onwenselijk is.

Sinds 1 juli 2015 hebben Nederlandse auteurs en acteurs naast hun overdraagbare verbodsrecht een wettelijke aanspraak op een contractuele billijke vergoeding. Belangrijke filmmakers hebben daarnaast aanspraak op een proportionele billijke vergoeding voor belangrijke exploitatievormen.
Het is de bedoeling dat deze makers deze nieuwe vergoedingsaanspraken nu ook gaan uitoefenen. Hoe dat proces uitwerkt in de praktijk zal moeten blijken. In ieder geval krijgen de bekende collectieve organisaties weer hun kabelvergoeding. Daarnaast kan iedere maker of organisatie van makers een procedure beginnen als hij vindt dat hij of zijn aangeslotene niet de billijke vergoeding krijgt die hem toekomt.

Als collectieve belangorganisaties er echter voor blijven kiezen om ook verbodsrechten aan zich te laten overdragen ten aanzien van primaire exploitatievormen creëren ze daarmee grote onzekerheid en onduidelijkheid, met name ook voor financiers, distributeurs en exploitanten verderop in de keten, in binnen- en buitenland.

Bij grote producties zoals films bedoeld voor internationale exploitatie is het aan potentiële partners, opdrachtgevers en investeerders niet uit te leggen dat op dit moment onduidelijk is of het in Nederland nog wel mogelijk is de exploitatie(verbods)rechten in één hand te brengen om deze vervolgens te kunnen exploiteren, zonder het risico met verboden te worden geconfronteerd. Dit omdat overdrachten op voorhand aan collectieve belangenorganisaties dit misschien onmogelijk maken. Hierdoor gaan filmprojecten en investeringen daarin niet door of worden ze verplaatst naar andere landen.

Dat voor exploitatie van werk in Nederland nu of in de toekomst aanvullende billijke of proportionele vergoedingen moeten worden betaald door exploitanten op grond van wettelijke vergoedingsaanspraken is best uit te leggen. Dat de exploitatieverbodsrechten niet meer in één hand te brengen zijn en niet meer centraal kunnen worden geëxploiteerd, niet.

Als het vonnis in de zaak Lira/UPC niet wordt vernietigd, betekent dit de facto het einde van het vermoeden van overdracht aan de filmproducent. Collectieve belangenorganisaties kunnen dan onbeperkt exploitatieverbodsrechten vooraf laten afsplitsen en aan zich laten overdragen. De auteurs en acteurs zelf kunnen niet overzien wat er gebeurt en producenten, distributeurs, andere exploitanten en investeerders in film hebben geen idee waar ze aan toe zijn. Iedere onderhandeling over een filmcontract blijft dan een onduidelijk gevecht met een onduidelijke en onzekere uitkomst, zoals op dit moment, sinds het Lira/UPC-vonnis, helaas het geval is.