Gepubliceerd op woensdag 27 februari 2008
IEF 5687
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

De (hoofd)regels van bewijslastverdeling

alaparfurmerie.gifHoge Raad, 22 februari 2008, rolnr. C07/044HR, conclusie A-G Verkade. Lancaster Group GmbH c.s. tegen Uijtdewillegen (met dank aan Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek).

Conclusie van AG Verkade met veel passages uit het arrest Van Doren/Lifestyle. “Het arrest van het HvJ van 8 april 2003 laat zich m.i. mede lezen als een professoraal college of een conclusie van een advocaat-generaal. Ik zal zwaar op dit arrest leunen.”

“1.2. De zaak betreft door Uijtdewillegen parallel geïmporteerde en verhandelde cosmetica. Dat is, ingevolge vaste rechtspraak van het HvJ EG, Uijtdewillegen toegestaan als die producten door of met toestemming van Lancaster binnen de EER in de handel zijn gebracht, maar niet als dat daarbuiten geschiedde. In cassatie staat centraal de vraag of Lancaster zou moeten bewijzen dat de producten buiten de EER in het verkeer zijn gebracht (aldus het hof), dan wel Uijtdewillegen zou moeten bewijzen dat zij door of met toestemming van de betrokken merkhouder in de EER in het verkeer zijn gebracht (aldus het cassatiemiddel).

1.3. Deze zaak begon in het jaar 2000. Aan de hand van nadere rechtspraak sindsdien (met name: HvJ EG 8 april 2003, Van Doren/Lifestyle) moet geconcludeerd worden dat het middel slaagt.”

Lees de conclusie hier en - voor de fijnproevers - het cassatiemiddel hier. Eerder bericht (arrest van het hof Den Bosch) IEF 2915.