Gepubliceerd op dinsdag 10 november 2020
IEF 19560
Hoge Raad ||
6 nov 2020
Hoge Raad 6 nov 2020, IEF 19560; ECLI:NL:HR:2020:1735 (Professionele fotografen), https://www.ie-forum.nl/artikelen/cassatieberoep-over-schending-van-art-155-rv-verworpen

Cassatieberoep over schending van art. 155 Rv verworpen

Hoge Raad 6 november 2020, IEF 19560; ECLI:NL:HR:2020:1735 (Professionele fotografen) Procesrecht. In cassatie wordt geklaagd dat de raadsheer ten overstaan van wie het voorlopig getuigenverhoor heeft plaatsgevonden, op grond van art. 155 Rv het eindarrest had behoren mee te wijzen, dan wel dat het hof van een afwijken van deze regel en de oorzaak daarvan in het bestreden arrest [IEF 18526] melding had behoren te maken. Het tweede onderdeel betreft een klacht over toepassing van art. 21 Rv. De Hoge Raad volgt de conclusie van de A-G [IEF 19446] en verwerpt het cassatieberoep ex artikel 81 lid 1 RO. Verweerder maakt aanspraak op vergoeding van zijn proceskosten ter hoogte van € 17.649,60. Eiseres maakt daartegen bezwaar op de grond dat de zaak eenvoudig van aard is en de hoogte van de proceskosten daarom niet redelijk en evenredig zijn. De Hoge Raad acht een vergoeding ter hoogte van driekwart van het maximumtarief voor een eenvoudige zaak redelijk en evenredig, omdat in cassatie nog slechts twee processuele kwesties aan de orde waren en dat, gelet op het aantal uren dat is geschreven, enige overlap tussen de verrichte werkzaamheden aannemelijk is.

2 Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Proceskosten in cassatie
3.1. [verweerder] maakt aanspraak op vergoeding van zijn kosten met toepassing van art. 1019h Rv. Hij heeft die kosten begroot op € 17.649,60. [eiseres] maakt daartegen bezwaar op de grond dat de zaak zeer eenvoudig tot eenvoudig van aard is in de zin van de Indicatietarieven in IE-zaken Hoge Raad 2017, en dat zowel het aantal geschreven uren als de gehanteerde uurtarieven niet redelijk en niet evenredig zijn. In dat verband wijst [eiseres] erop dat zowel een ervaren cassatieadvocaat, als een advocaat-stagiair aan de zaak heeft gewerkt en dat het er, gelet op het aantal uren dat door laatstgenoemde is geschreven en bij gebreke van verdere toelichting, voor moet worden gehouden dat sprake is geweest van overlappende werkzaamheden of werkzaamheden in het kader van opleiding. Zij verzoekt concreet om alleen de door mr. Van Aerde gemaakte uren in aanmerking te nemen.

3.2. De Hoge Raad is van oordeel dat deze zaak moet worden aangemerkt als een eenvoudige zaak in de zin van de Indicatietarieven in IE-zaken Hoge Raad 2017. In die categorie kan de verweerder aanspraak maken op maximaal € 10.000,--, in voorkomend geval verhoogd met € 3.000,-- voor dupliek en € 2.000,-- voor een Borgersbrief. Het bedrag waarop [verweerder] aanspraak maakt, omvat mede € 3.000,-- voor conclusie van dupliek, ingeval deze zal worden genomen. Nu wel een conclusie van dupliek is genomen, maar deze slechts een halve bladzijde beslaat en uitsluitend de proceskosten betreft, zal daarvoor geen vergoeding worden toegekend. De overige kosten (€ 14.649,60) acht de Hoge Raad niet redelijk en evenredig. De reden daarvoor is niet dat met meer dan een advocaat aan de zaak is gewerkt, maar wel dat in cassatie nog slechts twee processuele kwesties aan de orde waren en dat, gelet op het aantal uren dat door de advocaten is geschreven, enige overlap tussen de verrichte werkzaamheden aannemelijk is. De Hoge Raad acht een vergoeding ter hoogte van driekwart van het maximumtarief voor een eenvoudige zaak, derhalve € 7.500,--, redelijk en evenredig.