Gepubliceerd op donderdag 26 mei 2005
IEF 401
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Bespreking volgt

Conclusie van advocaat-generaal F.G. Jacobs, 26 mei 2005, Zaak C-405/03. Class International BV tegen Unilever NV e.a.

Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, op de vragen van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage te antwoorden als volgt:

1) Een merkhouder kan zich er niet tegen verzetten dat niet-communautaire goederen die voorzien zijn van zijn merk en onderworpen zijn aan de regeling extern douanevervoer of de douane-entrepotregeling zonder zijn toestemming het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht, op grond dat dit enkele binnenbrengen een „gebruik van het teken in het economisch verkeer” in de zin van artikel 5, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, oplevert.

2) Zolang goederen hun status van niet-communautaire goederen behouden, vormt het te koop aanbieden of verkopen ervan geen „gebruik van het teken in het economisch verkeer” in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 89/104.

3) De houder van het merk waarvan dergelijke goederen zijn voorzien kan krachtens artikel 5, lid 1, van richtlijn 89/104 verbieden dat de goederen in de Europese Economische Ruimte in het vrije verkeer worden gebracht.

4) Wanneer een merkhouder een vordering wegens merkinbreuk indient, bepaalt in de huidige stand van het gemeenschapsrecht nationaal procesrecht op welke partij de bewijslast rust, behalve wanneer het gaat om de vraag of de goederen met toestemming van de merkhouder onder dat merk in de Europese Economische Ruimte op de markt zijn gebracht.