Gepubliceerd op dinsdag 13 december 2022
IEF 21140
Gerecht EU (voorheen GvEA) ||
7 dec 2022
Gerecht EU (voorheen GvEA) 7 dec 2022, IEF 21140; ECLI:EU:T:2022:780 (Neoperl tegen EUIPO), https://www.ie-forum.nl/artikelen/beslissing-kamer-van-beroep-in-strijd-met-werkingssfeer-wet

Beslissing kamer van beroep in strijd met werkingssfeer wet

Gerecht EU 7 december 2022; IEF 21140, IEFbe 3593; T‑487/21, ECLI:EU:T:2022:780 (Neoperl tegen EUIPO) Op 1 september 2016 heeft Neoperl bij het EUIPO een Uniemerkaanvraag ingediend voor een "tactiel positiemerk". De aanvraag is op formele gronden afgewezen, Neoperl gaat hiertegen in beroep. De kamer van beroep van het EUIPO heeft geoordeeld dat het teken waarvan inschrijving als Uniemerk was aangevraagd elk onderscheidend vermogen miste, en heeft het beroep verworpen. Het Gerecht oordeelt dat bescherming wordt gevraagd voor zowel een onderdeel van de structuur van de straalregelaars als het tactiele aspect van het betrokken teken. Hieruit volgt dat de kamer van beroep het onderscheidend vermogen van dit teken niet kon onderzoeken op basis van hypotheses waarin zij selectief rekening zou hebben gehouden met bepaalde aspecten van het teken, waarbij met name het tactiele aspect wordt uitgesloten. Bijgevolg moet het middel inzake schending van de werkingssfeer van de wet ambtshalve worden onderzocht. 

Het aangevraagde teken voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 4 Verordening 207/2009. Art. 7 lid 1 onder b Verordening 207/2009 kon derhalve niet van toepassing zijn op de beoordeling van de aanvraag tot inschrijving van het betrokken teken als Uniemerk. Bijgevolg kon de kamer van beroep deze bepaling niet op wettige wijze toepassen om het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker houdende weigering van inschrijving van dit teken te verwerpen. Derhalve dient te worden vastgesteld dat de bestreden beslissing in strijd met de werkingssfeer van de wet is vastgesteld en derhalve moet worden vernietigd.

42. In casu wordt volgens de inschrijvingsaanvraag bescherming gevraagd voor zowel een onderdeel van de structuur van de straalregelaars als het tactiele aspect van het betrokken teken (zie punt 3 hierboven). Hieruit volgt dat de kamer van beroep het onderscheidend vermogen van dit teken hoe dan ook niet kon onderzoeken op basis van hypotheses waarin zij selectief rekening zou hebben gehouden met bepaalde aspecten van het teken, waarbij met name het tactiele aspect wordt uitgesloten. Het door het EUIPO ter terechtzitting aangevoerde argument dat de kamer van beroep heeft geoordeeld dat de tactiele indruk van het aangevraagde teken niet overeenstemde met de grafische voorstelling ervan, maar uitsluitend voortvloeide uit de beschrijving ervan, valt bovendien onder het onderzoek van de toepassing van artikel 4 en artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009.

49. Bijgevolg moet het middel inzake schending van de werkingssfeer van de wet ambtshalve worden onderzocht.

57. In casu blijkt de door het aangevraagde teken opgeroepen tactiele indruk niet nauwkeurig en volledig uit de grafische voorstelling van dit teken als zodanig, maar hooguit uit de daarbij gevoegde beschrijving. Bijgevolg verduidelijkt deze beschrijving niet de grafische voorstelling van dit teken in de zin van de in punt 56 hierboven aangehaalde rechtspraak, maar kan zij integendeel aanleiding geven tot twijfels over het voorwerp en de omvang van deze grafische voorstelling voor zover zij ertoe strekt het voorwerp van de gevraagde bescherming uit te breiden, zoals het EUIPO in wezen aanvoert.

58. Uit het voorgaande volgt dat het aangevraagde teken niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 4 van verordening nr. 207/2009 en dat de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, onder a), van deze verordening derhalve in de weg staat aan de inschrijving ervan.

59. Deze vaststelling doet geen afbreuk aan de uitlegging en de toepassing van artikel 4 en artikel 7, lid 1, onder a), van verordening 2017/1001 in gevallen die binnen de werkingssfeer ratione temporis van die verordening vallen.

60. Zoals blijkt uit de punten 36 en 37 hierboven, kon artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 bijgevolg niet van toepassing zijn op de beoordeling van de aanvraag tot inschrijving van het betrokken teken als Uniemerk. Bijgevolg kon de kamer van beroep deze bepaling niet op wettige wijze toepassen om het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker houdende weigering van inschrijving van dit teken te verwerpen. 

61. Derhalve dient te worden vastgesteld dat de bestreden beslissing in strijd met de werkingssfeer van de wet is vastgesteld en derhalve moet worden vernietigd, zonder dat hoeft te worden onderzocht of de door verzoekster bij brief van 15 april 2022 ter griffie van het Gerecht overgelegde monsters ontvankelijk zijn.