Gepubliceerd op dinsdag 24 juni 2014
IEF 13976
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Apple/Samsung achterhaald door Karen Millen

Bijdrage ingezonden door Dirk Visser, Universiteit Leiden, Klos Morel Vos & Schaap. Het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2013 in de zaak Apple/Samsung (over het modelrecht op de iPad) [IEF 12714] is op het belangrijkste punt achterhaald door het arrest van het HvJ EU van 19 juni 2014 in de zaak Karen Millen / Dunnes (over gestreepte blouses een zwarte gebreide top) [IEF 13959]. De Hoge Raad was van oordeel dat bij de bepaling van het ‘eigen karakter’ van een model gekeken mag/moet worden naar alle oudere modellen tezamen (het vormgevingserfgoed).[1] Daarvoor was steun te vinden in bijvoorbeeld overweging 14 bij de Modellenverordening.

Het Hof van Justitie van de EU heeft nu geoordeeld dat dat niet mag. Artikel 6 Modellenverordening “moet aldus worden uitgelegd dat een model slechts kan worden geacht een eigen karakter te hebben indien de algemene indruk die dat model bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij diezelfde gebruiker wordt gewekt niet door een combinatie van afzonderlijke kenmerken van meerdere oudere modellen, maar door een of meer individueel beschouwde oudere modellen.

De ongeregistreerde modellen in kwestie zouden naar Nederlandse maatstaven overigens ongetwijfeld auteursrechtelijk beschermd zijn. En onze Nederlandse auteursrechtelijke maatstaven zijn gelijk aan de Europese auteursrechtelijke maatstaven. Dat weten we gewoon. Daar hoeven we geen vragen over te stellen aan het Hof EU.

Dirk Visser

Voetnoot [1] 4.4 De klachten gaan terecht ervan uit dat bij de beoordeling of een model een eigen karakter heeft, toelaatbaar is dat een vergelijking wordt gemaakt met meer dan één anticiperend model. Zij voeren echter ten onrechte aan dat het oordeel dat een model geen eigen karakter heeft, slechts kan worden gebaseerd op onvoldoende verschil met één specifiek anticiperend model. Bij de beoordeling van de geldigheid van een model gaat het, gelet op art. 6 lid 1 GmodVo, om de vergelijking met "modellen die voor het publiek beschikbaar zijn gesteld", zodat de vraag of voldoende afstand bestaat tussen het model en eerdere soortgelijke modellen, moet worden beantwoord aan de hand van de verschillen die bestaan tussen het model en het model of de modellen waarop degene die het nietigheidsverweer voert, zich in dat verband beroept. Dit geldt dus ook indien degene die dit verweer voert, daartoe verwijst naar meer dan één anticiperend model, en in die zin naar het vormgevingserfgoed. Het hiervoor in 3.4 onder (a) door het hof verrichte onderzoek berust dus op een juiste rechtsopvatting.