DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op maandag 4 augustus 2025
IEF 22835

Annotatie ingezonden door Bernt Hugenholtz.

Annotatie Bernt Hugenholtz bij het ONB-arrest

HvJEU 6 maart 2025, C-575/23, ECLI:EU:C:2024:923 & ECLI:EU:C:2025:141, NJ 2025/177 m.nt. P. B. Hugenholtz (FT, AL, ON tegen Belgische staat)

Verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Raad van State (België) bij beslissing van 31 augustus 2023. Harmonisatie van de wetgevingen. Intellectuele eigendom. Auteursrecht en naburige rechten. Uitvoerende kunstenaars die onder een administratiefrechtelijk statuut zijn aangeworven. Overdracht van naburige rechten bij regelgeving. Reproductierecht en recht van beschikbaarstelling voor het publiek. Vastleggingsrecht, recht tot uitzending en mededeling aan het publiek en distributierecht. Billijke vergoeding in exploitatiecontracten. Toepassing in de tijd. Begrippen ‘handelingen die verricht zijn’ en ‘rechten die verkregen zijn’.

Artikel 2 onder b), en artikel 3 lid 2 onder a) van Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, alsmede artikel 3 lid 1 onder b), artikel 7 lid 1, artikel 8 lid 1, en artikel 9 lid 1 onder a) van Richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling waarbij de naburige rechten van onder een administratiefrechtelijk statuut aangeworven uitvoerende kunstenaars voor de prestaties die zij in het kader van hun opdracht in dienst van die werkgever verrichten, zonder hun voorafgaande toestemming bij regelgeving worden overgedragen om door die werkgever te worden geëxploiteerd.

Het Hof van Justitie EU
Arrest
1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 18 tot en met 23 en artikel 26, lid 2, van richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (PB 2019, L 130, blz. 92).

2. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen FT, AL en ON, musici die onder een administratiefrechtelijk statuut zijn aangeworven bij het Nationaal Orkest van België (NOB), en de Belgische Staat over de wettigheid van het koninklijk besluit van 1 juni 2021 houdende naburige rechten van het artistiek personeel van het Nationaal Orkest van België (Belgisch Staatsblad, 4 juni 2021, blz. 56936; hierna: ‘koninklijk besluit van 1 juni 2021’).

Toepasselijke bepalingen
Internationaal recht
Verdrag van Rome
3. Het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties is ondertekend te Rome op 26 oktober 1961 (hierna: ‘Verdrag van Rome’).

4. De Europese Unie is geen partij bij dit verdrag, maar alle lidstaten, met uitzondering van de Republiek Malta, zijn dat wel.

5. Artikel 7 van dit verdrag handelt over de minimumbescherming van uitvoerende kunstenaars en bepaalt in lid 1:
‘De in dit verdrag voorziene bescherming van uitvoerende kunstenaars omvat de mogelijkheid het volgende te voorkomen:
(a) de uitzending en overbrenging aan het publiek, zonder hun toestemming, van hun uitvoering, behalve wanneer de in de uitzending of de overbrenging aan het publiek gebruikte uitvoering zelf reeds een uitgezonden uitvoering is of deze geschiedt door middel van een vastlegging;
(b) de vastlegging, zonder hun toestemming van hun niet-vastgelegde uitvoering;
(c) de reproductie, zonder hun toestemming, van een vastlegging van hun uitvoering:
 (i) indien de oorspronkelijke vastlegging zelf was vervaardigd zonder hun toestemming;
 (ii) indien de reproductie is vervaardigd voor andere doeleinden dan voor die waarvoor de uitvoerende kunstenaars hun toestemming hebben gegeven;
 (iii) indien de oorspronkelijke vastlegging geschiedde overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 en de reproductie is gemaakt voor andere dan in dat artikel bedoelde doeleinden.’

6. Artikel 8 van het Verdrag van Rome gaat over collectieve uitvoeringen en luidt:
‘Iedere Verdragsluitende Staat kan, in zijn nationale wetgeving, de wijze aangeven waarop uitvoerende kunstenaars zullen worden vertegenwoordigd in verband met de uitoefening van hun rechten, indien de uitvoeringen door meer dan een artiest worden verricht.’