Geen indirecte inbreuk op tweede medische indicatie werkzame stof bij werkwijzeconclusie
Rechtbank Den Haag 25 november 2015, IEF 15450 (Sun Pharmaceutical Industries tegen Novartis)
 Ingezonden door Marleen van den Horst, Barents Krans. Octrooi. Nieuwheidseis. Swiss-type claim. Zie eerder IEF 13841 en IEF 14599. Novartis is houdster van EP1296689 (hierna EP 689) voor een 'method of administering bisphosphonates'. De werkzame stof zoledroninezuur is niet langer beschermd in verband met de ziekte van Paget (de eerste indicatie). Sun is marktvergunninghouder voor een generiek geneesmiddel met goedkeuring voor behandeling van de ziekte van Paget. In onderhavige zaak vordert Sun in conventie vernietiging van het Nederlandse deel van EP 689. Deze vordering slaagt niet, nu Novartis een beroep op prioriteitsdocument US 689 kan doen. Novartis vordert in reconventie onder meer dat Sun op straffe van een dwangsom de indirecte inbreuk staakt, volgens de rechtbank is hier echter geen sprake van. Volgens Novartis is ook sprake van directe inbreuk, de rechtbank houdt vanwege ontwikkelingen die kort voor de mondeling behandeling hebben plaatsgevonden haar uitspraak hierover vooralsnog aan.
Ingezonden door Marleen van den Horst, Barents Krans. Octrooi. Nieuwheidseis. Swiss-type claim. Zie eerder IEF 13841 en IEF 14599. Novartis is houdster van EP1296689 (hierna EP 689) voor een 'method of administering bisphosphonates'. De werkzame stof zoledroninezuur is niet langer beschermd in verband met de ziekte van Paget (de eerste indicatie). Sun is marktvergunninghouder voor een generiek geneesmiddel met goedkeuring voor behandeling van de ziekte van Paget. In onderhavige zaak vordert Sun in conventie vernietiging van het Nederlandse deel van EP 689. Deze vordering slaagt niet, nu Novartis een beroep op prioriteitsdocument US 689 kan doen. Novartis vordert in reconventie onder meer dat Sun op straffe van een dwangsom de indirecte inbreuk staakt, volgens de rechtbank is hier echter geen sprake van. Volgens Novartis is ook sprake van directe inbreuk, de rechtbank houdt vanwege ontwikkelingen die kort voor de mondeling behandeling hebben plaatsgevonden haar uitspraak hierover vooralsnog aan.
4.14. De eerste vraag die partijen verdeeld houdt, is of Novartis  een beroep toekomt op de prioriteit van het tweede prioriteitsdocument  US 689.6 Vast staat dat indien het beroep op US 689 (en daarmee ook het  beroep op US 135) niet slaagt, het artikel van Reid (vgl. 2.20.) als  tussenkomende stand van de techniek nieuwheidsschadelijk is voor  conclusie 7 van EP 689. Tegelijkertijd leidt een terechte claim van  Novartis op US 689 als prioriteitsdocument direct tot de slotsom dat  conclusie 7 van het octrooi nieuw is, nu Sun de nieuwheid van conclusie 7  op geen andere wijze heeft bestreden dan door US 689 (en US 135) als  prioriteitsdocument te betwisten en te wijzen op het na dat document en  voor de datum van de aanvrage van het octrooi gepubliceerde artikel van  Reid.
4.16. Partijen zijn het erover eens dat de uitvinding van  conclusie 7 uiteenvalt in verschillende elementen, namelijk a) gebruik  van zoledroninezuur, b) voor de bereiding van een geneesmiddel voor de  behandeling van osteoporose, c) waarbij het geneesmiddel is aangepast  voor intraveneuze toediening, d) in een eenheidsdosering van ongeveer 2  tot ongeveer 10 mg en e) met een toedieningsinterval van ongeveer één  keer per jaar. Sun stelt zich op het standpunt dat US 689 niet direct en  ondubbelzinnig de combinatie van die elementen openbaart. Verder voert  Sun aan dat uit US 689 niet direct en ondubbelzinnig volgt dat het  gebruik van zoledroninezuur effectief is in de behandeling van  osteoporose. Als die effectiviteit al kan worden afgeleid uit voorbeeld 5  van het prioriteitsdocument, dan heeft dat volgens Sun enkel betrekking  op 4 mg en biedt US 689 geen basis voor het in het octrooi geclaimde  bereik van 2-10 mg
4.17. Verder bestaat er geen echt verschil van  mening over de persoon van de gemiddelde vakman. Beide partijen gaan  uit van een ‘skilled’ team van vaklieden, bestaande uit in ieder geval  een arts die regelmatig patiënten met metabolische botafwijkingen  behandelt, waaraan Sun nog toevoegt een farmacoloog die ervaring heeft  met de ontwikkeling van farmaceutische producten voor de behandeling van  botaandoeningen. Nu Novartis niet heeft bestreden dat de clinicus uit  het team in een academisch ziekenhuis werkzaam dient te zijn, zal  daarvan worden uitgegaan. Verder is er van uit te gaan, zoals Sun heeft  gesteld10 en ter zitting desgevraagd bevestigd, dat het op de  prioriteitsdatum tot de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman  behoorde dat zoledroninezuur alleen intraveneus werd toegediend.
4.18.  Uitgaande van voornoemde maatstaf is de rechtbank net als het hof in de  kort geding procedure, maar anders dan de voorzieningenrechter, de  Engelse High Court (Arnold J) en de Court of Appeal (Floyd LJ), van  oordeel dat Novartis een beroep op de prioriteit van US 689 toekomt. Het  is met name door de in de overweging hiervoor aangehaalde stelling van  Sun over de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman, dat de  rechtbank tot dit (van de Engelse collega’s afwijkende) bodemoordeel  komt. Een en ander wordt hierna toegelicht.
4.19. Zoals ook het  hof Den Haag in het arrest heeft overwogen, ligt het voor de hand dat de  gemiddelde vakman die US 689 leest, in het bijzonder aandacht zal  hebben voor het daarin beschreven Voorbeeld 5 ‘Treatment of Patients’  omdat hierin de resultaten van een klinische studie worden  gepresenteerd. In die studie is aan patiënten met osteoporose gedurende  een jaar dan wel placebo dan wel (periodiek) verschillende doseringen,  namelijk 0,25 mg elke 3 maanden (totaal 1,0 mg), 0,5 mg elke 3 maanden  (totaal 2 mg), 1,0 mg elke 3 maanden (totaal 4,0 mg), 2,0 mg elke 6  maanden (totaal 4,0 mg) en eens 4,0 mg, zoledroninezuur intraveneus  toegediend.
4.20. Deze resultaten openbaren dan ook direct en  ondubbelzinnig aan de gemiddelde vakman dat indien 4 mg zoledroninezuur  intraveneus wordt toegediend bij osteoporose patiënten, na verloop van  een jaar een significant toegenomen BMD wordt waargenomen ten opzichte  van de osteoporose patiënten die placebo toegediend hebben gekregen. Nu  een directe relatie bestaat tussen de BMD en (de verschijnselen die  horen bij) osteoporose (zie r.o. 4.7., 4.7. en 4.8.), zal de gemiddelde  vakman in deze resultaten zonder meer ook lezen dat intraveneuze  toediening van 4 mg zoledroninezuur met een toedieningsinterval van een  jaar therapeutisch werkzaam zal zijn voor de behandeling van  osteoporose.
4.21. In de studie van Voorbeeld 5 zijn (kennelijk)  naast eenmaal per jaar dosering van 4 mg zoledroninezuur niet ook andere  eenmaal per jaar doseringen, zoals de doseringen die vallen binnen het  in het octrooi geclaimde doseringsbereik van 2-10 mg, getest. Dat neemt  niet weg dat de gemiddelde vakman, op basis van de klinische studie en  zijn algemene vakkennis, zal verwachten dat ook een zekere range om de  dosering van 4 mg heen als jaardosering werkzaam zal zijn.
4.23.  De rechtbank gaat al vanwege Voorbeeld 5 voorbij aan het betoog van Sun  dat Novartis verschillende elementen uit los van elkaar staande passages  in het prioriteitsdocument zonder grond met elkaar combineert tot  conclusie 7. De gemiddelde vakman zal bij het lezen van US 689 door de  resultaten van de klinische studie de elementen a) gebruik van  zoledroninezuur, b) voor de bereiding van een geneesmiddel voor de  behandeling van osteoporose, c) intraveneus toegediend en e) met een  toedieningsinterval van ongeveer één keer per jaar reeds met elkaar  hebben gecombineerd. Het enige element dat nog ontbreekt, is de  doseringsrange van het eerder onder d) genoemde element.
4.28.  Uit het voorgaande volgt dat Novartis ten aanzien van conclusie 7 van EP  689 een beroep toekomt op de prioriteit van US 689. Gelet op hetgeen  hiervoor is overwogen over het artikel van Reid (vgl. r.o. 4.14.)  betekent dit dat conclusie 7 geacht wordt nieuw te zijn.
 
4.31.  Bij de beoordeling van de inventiviteit zal de rechtbank de zogeheten  problem-andsolution-approach hanteren, die beide partijen ook hebben  gebruikt in hun argumentatie. In die benadering dient eerst te worden  vastgesteld wat de meest nabije stand van de techniek, de closest prior  art, is. Volgens Sun dient te worden uitgegaan van WO95/30421,  gepubliceerd op 16 november 1995, (hierna WO 421) als meest nabije stand  van de techniek. Volgens Sun hebben zowel WO 421 als EP 689 hetzelfde  doel, te weten het verschaffen van een effectieve behandeling van  aandoeningen van verhoogde botresorptie door middel van bisfosfonaten.  Novartis heeft betwist dat WO 421 als meest nabije stand van de techniek  kan worden beschouwd.
4.36. Maar zelfs als uitgegaan zou worden  van WO 421 als vertrekpunt, ziet de rechtbank niet in hoe de gemiddelde  vakman zonder inventieve denkarbeid zou uitkomen bij de uitvinding van  het octrooi, ten aanzien waarvan (zie eerder onder r.o. 4.16.) partijen  het erover eens zijn dat die uiteenvalt in verschillende elementen.  Zoals het hof in het arrest ook heeft overwogen zouden uitgaande van WO  421 de verschilmaatregelen ten opzichte van conclusie 7 van het octrooi  in elk geval zijn: 1) specifiek zoledroninezuur (WO 421 noemt vele  bisfosfonaten en noemt zoledroninzuur en pamidronaat als de  geprefereerde terwijl conclusie 7 van het octrooi specifiek handelt over  zoledroninezuur), 2) de indicatie osteoporose, 3) de doseringsrange van  ongeveer 2-10 mg (WO 421 noemt enkel een zeer brede doseringsrange van  1-500 mg) en 4) het doseringsinterval van een jaar (WO 421 noemt een  interval variërend van eens per dag tot eens per jaar). Sun heeft  betoogd dat het objectieve technische probleem is het vinden van een  doseringshoeveelheid en -frequentie van zoledroninezuur waarmee  osteoporose effectief en veilig behandeld kan worden. Dat kan niet als  juist worden aanvaard omdat daarin de keuze zowel voor specifiek  zoledroninezuur als voor de behandeling van osteoporose reeds besloten  ligt. Gelet op de verschilmaatregelen moet de probleemstelling eerder  (veel breder) worden geformuleerd als het zoeken naar (een) andere  effectieve toepassing(en) van bisfosfonaten, zo is de rechtbank met het  hof van oordeel.
4.39. Het voorgaande brengt mee dat WO 421 niet  inventiviteitsschadelijk is voor conclusie 7 van het octrooi. Conclusie 7  is dan ook geldig. De inventiviteit van de conclusies 1 t/m 6 van EP  689 is door Sun niet zelfstandig bestreden. De redenering van Sun dat de  conclusies 1-6 het lot van conclusie 7 volgen, wat daarvan in dit  verband ook zij, gaat reeds niet op omdat aan de premisse daarvan, te  weten dat conclusie 7 niet inventief is, reeds niet wordt voldaan. De  conclusies 1-6 zijn bijgevolg inventief te achten.
4.41. Dit alles leidt tot de slotsom dat de vordering van Sun tot vernietiging van het Nederlandse deel van EP 689 niet slaagt.
4.49.  Van belang bij de beoordeling van de vraag of Sun indirecte inbreuk  maakt op conclusies 1 en 7 van EP 689 is de beschermingsomvang van die  conclusies. EP 689 is een ‘tweede medische indicatie’ octrooi. De  octrooibescherming van dergelijke octrooien is lastig om twee redenen.  In de eerste plaats komt aan de uitvinder van een tweede medische  indicatie van een reeds bekende stof geen stofbescherming toe omdat de  stof niet nieuw is. In de tweede plaats zijn van octrooieerbaarheid  uitgesloten – kort gezegd – geneeskundige behandelingsmethoden teneinde  medische beroepsbeoefenaren te vrijwaren van octrooiinbreuk. In een  poging om deze problemen te omzeilen heeft de Grote Kamer van Beroep van  het EOB in de uitspraak G5/83 toegestaan dat conclusies die zien op een  tweede medische indicatie van een bekende stof kunnen worden  geredigeerd in de vorm van een conclusie “directed to the use of a  substance or composition for the manufacture of a medicament for a  specified new and inventive therapeutic application”, een praktijk die  zijn oorsprong vond in het Zwitserse octrooibureau (vandaar de benaming  ‘Swiss-type’). Een Swiss-type claim werd daarna steeds geredigeerd als  ‘gebruik van stof X voor de vervaardiging van geneesmiddel Y voor de  behandeling van ziekte Z’. In de literatuur12 werd aangenomen dat een  Swiss-type claim een werkwijze onder bescherming stelt.
4.50. Aan  de praktijk van het verlenen van Swiss-type claims kwam een einde door  wijzigingen in het Europees octrooiverdrag (aangeduid als EPC 200013)  waarbij het ingevolge artikel 54 lid 5 EPC 2000 is toegestaan tweede  medische indicatie conclusies in een andere vorm (het gebruik van stof X  voor behandeling van ziekte Y) te claimen. Octrooien met Swiss-type  claims die verleend zijn voor de inwerkingtreding van EPC 2000 behouden  echter hun effect, zo oordeelde de Grote Kamer van Beroep in de  beslissing G2/08. 14 4.51. In de uitspraak T 1780/1215 heeft de  Technische Kamer van Beroep geoordeeld dat een Swiss-type claim een  andere beschermingsomvang heeft dan een EPC 2000 claim. Swiss-type  claims zijn ‘purpose limited process claims’, oftewel doelgebonden  werkwijzeconclusies, terwijl EPC 2000 claims ‘purpose limited product  claims’, oftewel doelgebonden productconclusies betreffen. In deze  laatste claims ontbreekt de voor Swisstype claims kenmerkende maatregel  ‘het bereiden van een geneesmiddel’.
4.53. Novartis legt deze conclusies zo uit dat zij zijn  gericht op de bereiding van een geneesmiddel, die zijn nieuwheid niet  aan de vervaardigingswijze (die was al bekend) maar aan zijn bestemming  (de tweede medische indicatie) ontleent. Op die conclusies maakt Sun  indirecte inbreuk, aldus Novartis, doordat, alvorens het medicijn aan de  patiënt wordt toegediend, op meerdere momenten in de keten van afnemers  aan haar zoledroninezuur 5 mg/100 ml (door de voorschrijver, de  apotheker, de verpleegkundige die het toedient) de bestemming  osteoporose wordt gegeven. Novartis meent dan ook dat op meerdere  momenten in de keten van afnemers door het geven van de bestemming aan  het geneesmiddel de uitvinding wordt toegepast. Sun wist althans  behoorde te weten dat dit ging gebeuren en niettemin leverde zij het  wezenlijk bestanddeel waarmee de inbreuk gepleegd ging worden. Daarom  maakt zij indirecte inbreuk, aldus nog steeds Novartis.
4.54. De  rechtbank is van oordeel dat deze redenering niet opgaat nu die op twee  gedachten hinkt en daarmee innerlijk tegenstrijdig is. Uitgaande van een  werkwijzeconclusie en aannemende dat het generieke zoledroninezuur  aangemerkt dient te worden als een wezenlijk bestanddeel, kan ‘voor  toepassing van de geoctrooieerde uitvinding’, zoals artikel 73 ROW  verwoordt, wat conclusie 7 betreft, niet anders worden begrepen dan het  bereiden (‘the preparation’ zoals conclusie 7 het noemt) van het  geneesmiddel zoledroninezuur voor de behandeling van osteoporose. Vast  staat echter dat de werkwijze, te weten het bereiden van het  geneesmiddel, nergens in de keten na levering door Sun van het  geneesmiddel (meer) wordt toegepast. De andersluidende lezing van  Novartis dat toepassing van de geoctrooieerde uitvinding,  ‘manufacturing’, gelijk moet worden gesteld aan het geven van een  bestemming aan het geneesmiddel (product) kan enkel opgaan als een  Swiss-type claim wordt aangemerkt als een ‘purpose limited product  claim’, zoals de EPC 2000 claims dat zijn, althans daarmee gelijkgesteld  zou moeten worden. Terecht beroept Novartis zich daar nu juist niet op.  Waar Novartis met een verwijzing naar artikel 64 lid 2 EOV betoogt dat  ook bij een Swiss-type claim het direct verkregen resultaat van de  werkwijze, het geneesmiddel, is meebeschermd, verlaat zij de grondslag  van de indirecte inbreuk en betreedt zij het terrein van de directe  inbreuk18 , waarover hierna meer. 4.55. Ten slotte kan niet worden  aangenomen, anders dan Novartis ter zitting nog heeft aangevoerd –  zonder dit overigens concludent te maken – dat de verpleegkundige die  het zoledroninezuur toedient aan de patiënt het geneesmiddel bereidt.  Zoals Sun onweersproken heeft gesteld, is het generiek zoledroninezuur 5  mg/100 ml klaar voor gebruik om via een infuus te worden toegediend.
4.59.  Voor het eerst op zitting heeft Novartis onderbouwd gesteld dat Sun  direct inbreuk maakt op het octrooi. Sun heeft daartegen bezwaar  gemaakt. Anders dan zij ten aanzien van de door Sun voor het eerst bij  pleidooi gevoerde nietigheidsargumenten ten aanzien van prioriteit en  The Pink Sheet (ambtshalve) heeft beslist, zal de rechtbank aan de  gestelde directe inbreuk niet voorbij gaan, en wel op grond van het  volgende.
4.61. Niettemin hebben zich kort voor de mondelinge  behandeling in deze zaak in hoog tempo een aantal belangrijke  ontwikkelingen voorgedaan die ertoe leiden dat het debat ter zitting  niet optimaal is geweest. Met name kunnen worden genoemd het hiervoor  aangehaalde arrest van hof Den Haag (vgl. 2.23.) en – in het bijzonder –  de uitspraak van Arnold J in de zaak Warner-Lambert v. Actavis (vgl.  2.24.). Het is deze laatste uitspraak geweest die heeft gemaakt dat het  debat ter zitting, zij het wat gemankeerd, ten opzichte van de  conclusiewisseling voorafgaande aan het pleidooi nadrukkelijker is  gegaan over directe inbreuk. Het verweer van Sun tegen de vorderingen  van Novartis is ook eerst ter zitting in de sleutel van de uitspraak van  Arnold J geplaatst (vgl. r.o. 4.45.). Beide partijen hebben zich noch  in de kort geding-procedures noch eerder in deze procedure over en weer  bekommerd om de vraag of indirecte inbreuk op een Swiss-type claim  überhaupt – in octrooi-technische zin – wel mogelijk is. Het thans  gevoerde verweer is ook niet in de procedure bij het hof Den Haag aan de  orde gekomen, zo heeft Sun desgevraagd aangegeven. De uitspraak van  Arnold J van 21 januari 2015 vormde de katalysator voor partijen het  debat over een andere boeg te gooien. Na de mondelinge behandeling is  daar nog bijgekomen de uitspraak van de Court of Appeal van 28 mei 2015  (vgl. 2.25.) en de uitspraak van Justice Arnold van 10 september 2015  (vgl. 2.26.) met de inhoud waarvan de rechtbank ambtshalve bekend is.
4.62.  Hoewel in deze zaak wordt geprocedeerd volgens het VRO-regime, waarin  in de regel de mondelinge behandeling het sluitstuk van het debat vormt,  ziet de rechtbank in de bijzondere omstandigheden van dit geval,  aanleiding een nadere schriftelijke ronde te gelasten. 
4.63.  Daarbij speelt mee dat de vraag hoe moet worden geoordeeld over inbreuk  op Swiss-type claims (met kwesties als wetenschap over de bestemming van  het geneesmiddel, wie geldt als bereider etc.), zoals beide partijen  ook hebben benadrukt, ook voor toekomstige zaken (er staan nog een flink  aantal geneesmiddelen onder octrooi waarvan de conclusies op Zwitserse  wijze zijn opgesteld) van belang is. De markt is er bij gebaat als er  duidelijkheid zou worden gegeven over de beschermingsomvang van  dergelijke claims, zo is door beide partijen betoogd. In dat opzicht zou  het enerzijds vanuit een rechtsvormende gedachte zeer ongelukkig zijn  als partijen zich hierover niet in twee instanties zouden kunnen  uitlaten. Anderzijds is, zoals de Engelse rechters ook overwogen (‘this  is a developing area of law’), het debat over inbreuk op Swiss-type  claims bepaald niet uitgekristalliseerd. 
4.64. Dat de rechtbank  uiteindelijk tot het oordeel zou kunnen komen dat Sun direct inbreuk  maakt op conclusie 7 van EP 689 is op voorhand dan ook niet uit te  sluiten. Die omstandigheid draagt eveneens bij aan de beslissing het  debat deels te heropenen. Ook Sun is er immers niet bij gebaat dat zij  nu, indachtig het oordeel van de rechtbank over indirecte inbreuk op  Swiss- type claims, mogelijk de markt (ook) voor de geoctrooieerde  indicatie zou willen betreden maar op een later moment, bijvoorbeeld in  kort geding, in verband daarmee op grond van directe inbreuk zou worden  teruggefloten.
4.66. Het debat zal worden beperkt tot directe  inbreuk op conclusie 7 van EP 689 nu Sun terecht heeft aangevoerd dat de  ook gestelde (in)directe inbreuk op conclusie 1 van EP 689 (die van  conclusie 7 verschilt in het kenmerk dat de periode tussen toedieningen  ten minste ongeveer 6 maanden bedraagt en niet ongeveer één keer per  jaar) niet is onderbouwd. Voor zover de vorderingen van Novartis in  reconventie daarop zijn gebaseerd, zullen zij bij eindvonnis worden  afgewezen.
Zie IEF14972 voor een uitspraak van de Engelse Court of Appeal in hetzelfde geschil.
 
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
 
         
 
         
 
         
 
         
 
         
 
         
 
         
 
        