DOSSIERS
Alle dossiers

Muziek  

IEF 12182

IE-Klassiekers EU-recht

HvJ EG 13 juli 1966, gevoegde zaken 56-64 en 58-64 (Grundig Consten/Commissie)
Misbruik van aan nationale merkenrecht ontleende aanspraken ter omzeiling van kartelrecht.

HvJ EG 29 februari 1968, zaak 24-67 (Parke Davis / Probel, Reese, Beintema-Interpharm en Centrafarm) Prijsverschil van geoctrooieerde met niet-geoctrooieerde producten is geen misbruik.

HvJ EG 8 juni 1971, zaak 78-70 (DGG/Metro)
Het uitoefenen van een intellectueel eigendomsrecht brengt niet mee dat houder 'een machtspositie' zou bekleden.

HvJ EG 3 juli 1974, zaak 192-73 (Hag I)
Beperking vrij verkeer is gerechtvaardigd wanneer het merkrecht betrekking heeft op het specifieke onderwerp van dat recht.

HvJ EG 31 oktober 1974, zaak 15-74 (Centrafarm/Sterling Drug)
Octrooihouder van geneesmiddelbereiding kan zich niet verzetten tegen verhandeling van geneesmiddel door derde; uitputting.

HvJ EG 15 mei 1976, zaak 51-75 (EMI/CBS)
Het intracommunautaire verkeer wordt niet verhinderd indien de merkhouder zich verzet tegen de invoer van producten buiten de EG.

HvJ EG 23 mei 1978, zaak 102/77 (Hoffmann-La Roche/Centrafarm)
Ompakkingsjurisprudentie. Herverpakking van merkproducten.

HvJ EG 10 oktober 1978, zaak 3/78 (Centrafarm/AHP)
Van product het merk verwijderen.

HvJ EG 20 januari 1981, gevoegde zaken 55/80 en 57/80 (Membran & K-Tel/Gema)
Vrij verkeer van grammofoonplaten: auteursrechten.

HvJ EG 22 januari 1981, zaak 58/80 (Dansk Supermarked)
Vrij verkeer van goederen - Auteursrecht, merkenrecht, oneerlijke mededinging.

HvJ EG 14 juli 1981, zaak 187/80 (Merck/Stephar)
Octrooien - Farmaceutische producten.

HvJ EG 3 december 1981, zaak 1/81 (Pfizer/Eurim-Pharm)
Ompakkingsjurisprudentie. Farmaceutisch product. Herkomstfunctie. Consument mag uitgaan dat derden niet hebben ingegrepen.

HvJ EG 9 februari 1982, zaak 270/80 (Polydor)
Vrij verkeer van grammofoonplaten: auteursrechten.

HvJ EG 2 maart 1982, zaak 6/81 (IDG/Beele)
Vrij verkeer van goederen - Slaafse nabootsing.

HvJ EG 8 juni 1982, zaak 258/78 (Zaaimaïs)
Mededinging: uitsluitende licentie - Kwekersrecht.

HvJ EG 14 september 1982, zaak 144/81 (Keurkoop/NKG)
Tekeningen en modellen. Vrij verkeer van gelijksoortige producten. Depot zonder nagaan of deposant ontwerper is.

HvJ EG 6 oktober 1982, zaak 262/81 (Coditel/Ciné Vog II)
Dienstverrichtingen: kabeltelevisie, of de uitoefening van't alleenvertoningsrecht geen kunstmatige en ongerechtvaardigde hinderpalen opwerpt voor de filmindustrie , dan wel de weg opent voor royalty ' s die een billijke vergoeding voor gedane investeringen overschrijden of voor een exclusiviteit die de vereiste duur te boven gaat.

HvJ EG 9 juli 1985, zaak 19/84 (Hoechst/Pharmon)
Omvang van bescherming - Uitputting van octrooirecht in geval van op een parallel octrooi verleende dwanglicenties.

HvJ EG 25 februari 1986, zaak 193/83 (Windsurfing International)
Octrooilicentieovereenkomsten - mededingingsbeperkende clausules grenzen - specifiek voorwerp van octrooi.

HvJ EG 19 april 1988, zaak 27/87 (Erauw-Jacquery/La Hesbignonne)
Overeenkomst kwekersrechten: Is verbod handelaar/teler om basiszaad te verkopen en uit te voeren, noodzakelijk voor de selectie van licentiehouders, verenigbaar met art. 85 EEG-verdrag.

HvJ EG 17 mei 1988, zaak 158/86 (Warner Brothers)
Auteursrechten - Verzet tegen verhuur van videocassettes.

HvJ EG 24 januari 1989, zaak 341/87 (EMI/Electrola)
Auteursrechten - Ongelijke beschermingsduur.

HvJ EG 17 oktober 1990, zaak C-10/89 (HAG II)
Is de afsplitsing het gevolg van een gedwongen overdracht dan is van zo'n bijzondere band geen sprake.

HvJ EG 20 oktober 1993, zaak C-92/92 (Phil Collins)
Auteursrechten en naburige rechten vallen binnen het algemene non-discriminatiebeginsel uit het EG-Verdrag; rechten die uitvoerende kunstenaars hebben, gelden voor iedere auteur en rechtverkrijgenden uit de andere lidstaten.

HvJ EG 22 juni 1994, zaak C-9/93 (IHT Danziger/Ideal-Standard)
Impliciete toestemming bij het in handel brengen door derde vereist onderzoek naar economische verbondenheid.

HvJ EG 6 april 1995, gevoegde zaken C-241/91P en C-242/91P (Magill)
Misbruik. Beroep op auteursrechtbepalingen weigeren van de basisgegevens belet introductie van een nieuw produkt, wekelijkse tv-gids, dat zijzelf niet aanboden en waarnaar potentiële vraag bestond.

HvJ EG 11 juli 1996, zaak C-427/93 (Paranova)
Ompakkingsjurisprudentie. Merkhouder kan zich verzetten tegen verhandeling van farmaceutisch product, wanneer importeur het ompakt en nieuw merk aanbrengt, tenzij het bijdraagt aan kunstmatige afscherming van markten; de ompakking de oorspronkelijke toestand van product niet kan aantasten; duidelijk wie product heeft omgepakt en naam van de fabrikant bevat; reputatie niet geschaad wordt; de importeur de merkhouder tevoren informeert.

HvJ EG 11 november 1997, zaak C-349/95 (Loendersloot/Ballantine)
Ompakkingsjurisprudentie. Artikel 36 EG-Verdrag - Merkrecht - Heretikettering van whiskyflessen.

HvJ EG 9 juli 1997, zaak C-316/95 (Generics/SKF)
Nationale regel die toestaat zich te verzettne tegen het afgeven van monsters (door een derde) van een volgens geoctrooieerde werkwijze vervaardigd geneesmiddel voor de verkrijging van handelsvergunning, is een maatregel van gelijke werking.

HvJ EG 16 juni 1998, zaak C-53/96 (Hermès/FHT)
Artikel 50 WTO-TRIPs-overeenkomst. Definitie voorlopige maatregelen, een maatregel die een einde beoogt te maken aan vermeende inbreuken op een merkrecht en die wordt getroffen in een procedure met de volgende kenmerken: nmiddellijke voorziening bij voorraad, onverwijlde spoed; met wederpartij gedaagvaard (/gehoord), schriftelijk en gemotiveerd een inhoudelijke beoordeling; hoger beroep mogelijk; bodemprocedure, maar vaak als definitieve beslechting te zien.

HvJ EG 16 juli 1998, zaak C-210/96 (Gut Springenheide)
Referentieconsument: uitgaan van de vermoedelijke verwachting van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument.

HvJ EG 12 oktober 1999, zaak C-379/97 (Upjohn/Paranova)
Ompakkingsjurisprudentie. Merkenrecht. Geneesmiddelen parallelimport met vervanging van een merk. Omstandigheid die zich voordeden ten tijde van de verkoop in de invoerlidstaat op grond waarvan de vervanging objectief noodzakelijk was voor de parallelimporteur om het product op de markt te brengen.

HvJ EG 14 december 2000, gevoegde zaken C-300/98 en C-392/98 (Dior/Tuk; Assco/Layher)
Hof is bevoegd tot uitlegging artikel 50 WTO-TRIPs-overeenkomst. Inzake voorlopige maatregelen rechtstreekse werking TRIPs.

HvJ EG 25 oktober 2001, zaak C-112/99 (Toshiba/Katun)
Ompakkingsjurisprudentie. Merkhouder kan zich beroepen op zijn merkrecht om ompakkingen van geneesmiddelen door een parallelimporteur te verhinderen, tenzij dat bijdraagt tot kunstmatige afscherming van markten.

HvJ EG 23 april 2002, zaak C-143/00 (Boehringer Ingelheim/Swingward)
Ompakkingsjurisprudentie. Uitputting van aan merk verbonden recht - Geneesmiddelen - Parallelimport - Ompakking van merkproduct

HvJ EG 8 april 2003, zaak C-44/01 (Pippig/Hartlauer)
Richtlijn staat vergelijkende reclame, die wat de vorm en de inhoud van de vergelijking betreft, aan strengere nationale bepalingen inzake bescherming tegen misleidende reclame wordt onderworpen, waarbij geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen de verschillende bestanddelen van de vergelijking.

HvJ EG 10 april 2003, zaak C-305/00 (Schulin/Saatgut-Treuhandverwaltungsgesellschaft mbH)
Kweekproducten. Gebruik van oogstproduct door landbouwers - Verplichting om aan houder van communautair kwekersrecht informatie te verstrekken.

HvJ EG 23 oktober 2003, zaak C-115/02 (Rioglass)
Procedures inzake vasthouding door douane - Doorvoergoederen voor markt van derde land - Losse auto-onderdelen.

HvJ EG 11 maart 2004, zaak C-182/01 (Saatgut-Treuhandverwaltungsgesellschaft mbH/Jäger)
Verplichting van organisatie om alleen namens haar leden op te treden - Gebruik van oogstproduct door landbouwers - Verplichting om aan houder van communautair kwekersrecht informatie te verstrekken.

HvJ EG 29 april 2004, zaak C-418/01 (IMS Health/NDC Health)
Mededingingsrecht. Weigering gebruikerslicentie voor bouwsteenstructuur die wordt gebruikt voor verstrekking van regionale verkoopgegevens inzake geneesmiddelen in lidstaat.

EHRM 24 juni 2004, nr. 59320/00 (Caroline von Hannover) (.docx)
Balans tussen privacy van royalties en de persvrijheid.

HvJ EG 14 oktober 2004, zaak C-336/02 (Saatgut-Treuhandverwaltungsgesellschaft mbH/Brangewitz)
Gebruik van oogstproduct door landbouwers - Loonwerkers - Verplichting om aan houder van communautair kwekersrecht informatie te verstrekken.

HvJ EG 23 februari 2006, zaak C-59/05 (Siemens/VIPA)
Vergelijkende reclame. In catalogi gebruikmaken van kernelement van een in vakkringen bekend onderscheidend kenmerk van een fabrikant, is geen oneerlijk voordeel trekken daaruit.

HvJ EG 19 september 2006, zaak C-356/04 (Lidl/Colruyt)
Voorwaarden van geoorloofdheid van vergelijkende reclame. Vergelijking van algemeen niveau van door warenhuisketens toegepaste prijzen/productenassortiment.

HvJ EG 26 april 2007, zaak C-400/09 (Boehringer Ingelheim)
Ompakkingsjurisprudentie. Nieuwe verpakking waarop houder van vergunning voor in handel brengen, volgens wiens instructies product is omgepakt, als ompakker is vermeld.

HvJ EG 12 juni 2008, zaak C-533/06 (O2/Hutchinson)
Merkhouder kan vergelijkende reclame, die voldoet aan artikel 3 bis, lid 1, waarbij zijn merk wordt gebruikt niet verbieden.


Heeft u een afschrift van een 'klassieker' die nog niet digitaal beschikbaar is, of meent u dat een andere inhoudsindicatie treffender is, tipt u dan de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEF 12181

Hergebruik van het Venz Hagelliedje - vergoedingsonderhandeling

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 december 2012, zaaknr. 529719 / KG ZA 12-1536 HJ/EB (Vereniging Buma/Stichting Stemra tegen H.J. Heinz B.V.)

Uitspraak ingezonden door Diederik Stols, Boekx Advocaten.

Auteursrecht. Billijke vergoeding door onderhandeling. Licentieweigering niet onredelijk. Geen machtsmisbruik Buma/Stemra. Uitzendverbod inroepen strekt te ver, subsidiaire vordering toegewezen.

Tekstschrijver en cabaretière Philips heeft als freelancer het de tekst reclameliedje voor Venz chocoladehagelslag (het hagelliedje) bedacht. Zij heeft haar exploitatierechten overgedragen aan Buma en Stemra. Heinz heeft het liedje uit de reclamecampagnes in de jaren 1970/1980 in een nieuw jasje gestoken (zie hier), waarop Philips zich tot Heinz heeft gewend met de vraag hoe Heinz haar bijdrage aan het succes van de commercial wilde honoreren. Heinz wilde bewijs zien, omdat volgens de gegevens van Buma/Stemra Stokkermans de maker was. In 2011 heeft zij het werk aangemeld bij Buma/Stemra.

Heinz voert als verweer dat zij niet beter weet dan dat het reclamebureau de rechten van Philips destijds eeuwigdurend heeft afgekocht. Zij is van mening dat zij zelf auteursrechthebbende is geworden of dat op zijn minst impliciet een licentie aan het door haar rechtsvoorganger ingeschakelde reclamebureau en haar creatives is verleend, nu Heinz en haar rechtsvoorganger het werk jaren lang openbaar hebben gemaakt zonder dat Philips daartegen bezwaar heeft gemaakt.
Dit verweer wordt verworpen. Vaststaat dat Heinz voorafgaand aan het hergebruik van het liedje in 2010 contact hebben gezocht met Buma/Stemra om toestemming voor uitzending daarvan te verkrijgen. Deze feiten stroken niet met de stelling van Heinz dat zij zich als rechthebbende op het liedje beschouwde.

In citaten:

4.7. Het auteursrecht biedt een sterke bescherming aan auteursrechthebbende. In beginsel is gebruik van een werk niet geoorloofd zonder toestemming van de maker. Afspraken over de vergoeding voor het gebruik van het werk dienen door onderhandelingen tot stand te komen. Heinz draait de zaken dan ook om door te stellen dat zij het liedje mag uitzenden omdat zij een meer dan marktconforme vergoeding op de derdengeldenrekening van de advocaat van Philips heeft overgemaakt en dat Philips, indien zij een hogere vergoeding wenst, maar een bodemprocedure dient te starten. Het auteursrecht is nu juist onder meer in het leven geroepen om te voorkomen dat de auteur achteraf achter zijn geld aan moet.

4.8. Voorgaande neemt niet weg dat in uitzonderlijke gevallen de uitoefening van het verbodsrecht onredelijk en daarom niet toegelaten is, bijvoorbeeld in het geval van vérgaande onevenredigheid van belangen. (...) Met het uitoefenen van het verbodsrecht door Philips is volgens Heinz geen ander dan een financieel belang gemoeid. Daartegenover staat haar eigen belang bij uitzending van een liedje dat zij sinds 1968 met toestemming gebruik voor haar reclames en waarvoor zij altijd keurig heeft betaald.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van een vérgaande onevenredigheid.

4.9. (...) Nu Philips met Heinz geen overeenstemming over de hoogte van de vergoeding heeft bereikt en zij daarom geen toestemming geeft voor gebruik van het hagelliedje, levert het weigeren door Buma/Stemra van hun medewerking aan de uitzending van dit liedje door Heinz - anders dan door Heinz betoogd - geen machtsmisbruik op.

4.10. Toewijzing van het primair gevorderde algehele uitzendverbod strekt evenwel te ver, omdat Philips blijkens de subsidiaire vordering bereid is in te stemmen met uitzending van het hagelliedje tegen een vergoeding op basis van € 7.000,00 voor drie weken uitzendtijd. De subsidiaire vordering zal daarom worden toegewezen. (...)
IEF 12159

Aanbieden van radiostreams op Nederland.fm is een interventie

Rechtbank 's-Gravenhage 19 december 2012, zaaknr. 407402 / HA ZA 11-2675 (Vereniging BUMA-Stichting Stemra tegen Souren)

Uitspraak ingezonden door Anneke Stekelenburg en Jacqueline Seignette, Höcker Advocaten.

Auteursrecht. Openbaarmakingsbegrip. De interventie gaat verder dan het enkel aanbieden van hyperlinks. Souren exploiteert de website met radioportals Nederland.fm en op.fm. Een radioportal is een website waarop hyperlinks naar uitzendingen van diverse radiostations op internet worden aangeboden. Buma/Stemra vordert een verbod op openbaarmaking van de muziekwerken op de radioportals, Souren stelt internetgebruikers in staat om naar radiostreams te luisteren en heeft hij verveelvoudigingen op zijn servers staan. De uitleg die Buma/Stemra heeft gegeven aan de werking van de websites, komt niet overeen met de uitleg die Souren heeft gegeven.

De interventie van Souren betekent dat de radiostreams worden gepresenteerd op de websites van Souren en dat daarmee de muziekwerken voor een ander publiek toegankelijk zijn dan het publiek dat Buma/Stemra voor ogen had toen zij toestemming verleende voor het gebruik van de muziekwerken door de radiostations.

4.5. (...) De websites van Souren zijn namelijk andere audiovisuele producten dan de websites van de radiostations. Zij hebben daarom een ander publiek. Daarbij staat vast dat Buma/Stemra niet de bezoekers van de websites van Souren voor ogen heeft gehad, toen zij toestemming verleende voor de openbaarmaking van de muziekwerken door de radiostations. Buma/Stemra heeft uitdrukkelijk aangevoerd dat de licentie die zij de radiostations heeft verleend, geen toestemming inhoudt voor gebruik van de radiostreams in het kader van de websites van derden.

Doordat de radiostreams worden gepresenteerd op een eigen website is auteursrechtelijk relevant omdat op die manier de mogelijk er is om zelf profijt te trekken uit de radiostreams. In feite eigent Souren zich door deze handelswijze de mogelijkheid toe om de muziekwerken te exploiteren. Het enkele feit dat de radiostreams door de browser van de bezoeker rechtstreeks van de mediaservers van de radiostations worden gehaald, kan niet tot en ander oordeel leiden.

De rechtspraak dat hyperlinken als zodanig niet kan worden aangemerkt als een openbaarmaking kan onbesproken blijven, omdat de interventie van Souren verder gaat dan het enkel aanbieden van hyperlinks. De vorderingen die betrekking hebben op de buitenlandse radioportals worden afgewezen. Het betoog dat deze portal gericht zijn op Nederland wordt verworpen, omdat de sites zijn gesteld in de taal van het land waarop de site zich richt, evenals de (top level) domeinnaam is niet-Nederlands. Souren dient in een maand de website te staken, schriftelijke opgave van inkomsten te doen en winst af te dragen.

4.14. De Rechtbank is zich ervan bewust dat de auteursrechtelijke kwalificatie van de handelswijze van Souren vragen oproept over de uitleg van het begrip "Mededeling aan het publiek" in de zin van artikel 3 van de Auteursrechtrichtlijn (richtlijn 2001/29/EG). Desgevraagd heeft Soure ter comparitie laten weten dat hij daarom zou willen dat de rechtbank prejuciële vragen stelt aan het Hof van Justitie. Dat zal de rechtbank in dit geval niet doen en de rechtbank heeft besloten ook niet te wachten op antwoorden van het Hof op de vragen die een Zweeds gerechtshof (Svea Hovrätt)  recentelijk heeft gesteld in een op onderdelen vergelijkbaar geval (verzoek om een prejudiciële beslissing van 18 september 2012, C-466/12, Svenson e.a. - Retriever Sverige).

Lees het afschrift HA ZA 11-2675, en hier de 'schone versie' HA ZA 11-2675.

Op andere blogs:
Buma/Stemra (Buma/Stemra tevreden over uitspraak in zaak tegen Nederland FM)
Buma/Stemra (video-Noorderslag)
IE-Forum.nl (Drie stappen van het Nederland.fm-vonnis: interventie, ander publiek en winstoogmerk)
Jurel.nl (Nederland FM: uitspraak Haagse rechter is niet uit te leggen)
SOLV (Hyperlinken naar radiostream is een openbaarmaking)
Wieringa (Commercieel embedden is openbaar maken; Doordachte uitspraak van rb 's-Gravenhage)

IEF 12135

Duitsland: Indien zelf muziek inspelen mogelijk is, is sampling van 2 seconden inbreuk

BGH 13 december 2012, I ZR 182/11 (Metall auf Metall II)

In navolging van OLG Hamburg; Langverwacht, uitspraak helaas pas over enkele maanden beschikbaar. Gebaseerd op het persbericht: Het BGH heeft geoordeeld dat er sprake is van een auteursrechtinbreuk indien tonen of klanken worden gebruikt, in het kader van ‘freien Benutzung für eigene Zwecke’, wanneer een gelijkwaardige opname door een doorsnee muziekproducent zelf kan worden gemaakt.

Eisers zijn leden van de muziekgroep Kraftwerk. Zij hebben in 1977 een plaat uitgebracht waarop onder andere het muziekwerk “Metall auf Metall” staat. Gedaagden hebben een rythmereeks van ongeveer 2 seconden elektronisch gekopieerd en deze voortdurend herhaald voor het nummer “Nur mir”. Dit nummer is op twee muziek-cd’s uitgebracht. De rythmesectie hadden gedaagden zelf ook kunnen inspelen, aldus eiser.

Het BGH oordeelt dat eiser in zijn “Tonträgerherstellerrecht” is aangetast (§ 85 Abs. 1 UrhG) door het gebruik van de betreffende twee maten. Gedaagden kunnen zich niet met succes beroepen op het “Recht zur freien Benutzung”. Weliswaar kan er ook zonder toestemming gebruik toegestaan zijn, wanneer een nieuw werk een dusdanig grote afstand behoudt, zodat het als een zelfstandig werk is aan te merken. Een “freie Benutzung” is uitgesloten, aldus het BGH, wanneer het mogelijk is de tonen zelf in te spelen. In dat geval bestaat er geen rechtvaardiging voor de inbreuk op de ondernemingsinspanning. Ook de kunstvrijheid uit art. 5 van de Duitse Grondwet, staat dit niet toe.

 

Die Beklagten haben - so der BGH - in das Tonträgerherstellerrecht der Kläger (§ 85 Abs. 1 UrhG) eingegriffen, indem sie dem von den Klägern hergestellten Tonträger im Wege des Sampling zwei Takte einer Rhythmussequenz des Titels "Metall auf Metall" entnommen und diese dem Stück "Nur mir" unterlegt haben. Die Beklagten können sich nicht mit Erfolg auf das Recht zur freien Benutzung (§ 24 Abs. 1 UrhG) berufen. Zwar kann in entsprechender Anwendung dieser Bestimmung auch die Benutzung fremder Tonträger ohne Zustimmung des Berechtigten erlaubt sein, wenn das neue Werk zu der aus dem benutzten Tonträger entlehnten Tönen oder Klängen einen so großen Abstand hält, dass es als selbständig anzusehen ist.

Eine freie Benutzung ist nach der Rechtsprechung des Bundesgerichtshofs allerdings ausgeschlossen, wenn es möglich ist, die auf dem Tonträger aufgezeichnete Tonfolge selbst einzuspielen. In diesem Fall gibt es für einen Eingriff in die unternehmerische Leistung des Tonträgerherstellers keine Rechtfertigung. Auch aus der von Art. 5 Abs. 3 GG geschützten Kunstfreiheit lässt sich in einem solchen Fall kein Recht ableiten, die Tonaufnahme ohne Einwilligung des Tonträgerherstellers zu nutzen.

Das Berufungsgericht ist mit Recht davon ausgegangen, dass zur Beurteilung der Frage, ob es möglich ist, eine Tonfolge selbst einzuspielen; darauf abzustellen ist, ob es einem durchschnittlich ausgestatteten und befähigten Musikproduzenten zum Zeitpunkt der Benutzung der fremden Tonaufnahme möglich ist, eine eigene Tonaufnahme herzustellen, die dem Original bei einer Verwendung im selben musikalischen Zusammenhang aus Sicht des angesprochenen Verkehrs gleichwertig ist. Das Berufungsgericht hat ohne Rechtsfehler angenommen, dass die Beklagten nach diesen Maßstäben in der Lage gewesen wären, die aus "Metall auf Metall" entnommene Sequenz selbst einzuspielen.
IEF 11978

BREIN en internetproviders: Samenhang en belang

Rechtbank 's-Gravenhage 31 oktober 2012, zaaknr. 420586 / HA ZA 12-682 (Stichting BREIN tegen internetproviders)

Incidenten bevoegdheid en aanhouding afgewezen. UPC c.s. verlenen net als Ziggo en XS4ALL, aan welke partijen bij vonnis van 11 januari 2012 [IEF 10763] van deze rechtbank een bevel is opgelegd tot het blokkeren en geblokkeerd houden van de toegang tot The Pirate Bay, diverse communicatiediensten aan hun abonnees. Brein heeft UPC c.s. verzocht tot een blokkade van de toegang tot The Pirate Bay over te gaan, waarop UPC c.s. heeft aangegeven niet aan dit verzoek te zullen voldoen.

Brein vordert – kort samengevat – dat de rechtbank UPC c.s. beveelt de toegang tot de domeinnamen/(sub)domeinnamen en IP-adressen via welke The Pirate Bay conform de door Brein overgelegde lijst opereert, voor haar abonnees te blokkeren en geblokkeerd te houden.

Zeelandnet vordert de onbevoegdheidsverklaring van deze rechtbank en verwijzing naar de bevoegde rechter in het arrondissement Middelburg. Er is - aldus Zeelandnet - geen sprake van voldoende samenhang zoals bedoeld in artikel 107 Rv en het gesteld schadebrengende feit doet zich enkel voor in het arrondissement Middelburg.

4.2. De rechtbank is met Brein van oordeel dat er voldoende samenhang bestaat tussen de vorderingen jegens de verschillende gedaagden dat het uit een oogpunt van doelmatigheid wenselijk voorkomt om deze gezamenlijk te behandelen, zodat zij reeds op grond van artikel 107 Rv bevoegd is om ook van de vorderingen jegens Zeelandnet kennis te nemen.

KPN vordert aanhouding van iedere beslissing in de hoofdzaak totdat Gerechtshof ’s-Gravenhage (hierna ook: het Hof) arrest heeft gewezen in het hangende appel tegen het vonnis van deze rechtbank in de zaak tussen Brein en Ziggo/XS4ALL (zaaknummer 200.105.418/01). BREIN stelt dat zij nog geen bevel jegens Zeelandnet heeft verkregen en om die reden belang heeft bij een vonnis in de bodemprocedure. Tevens is er een belang omdat de gevorderde uitbreiding van het bevel met IP-adressen is afgewezen en BREIN om die reden belang heeft bij een beoordeling in de bodemprocedure. Dat in een andere zaak vergelijkbare problematiek speelt tussen andere partijen geen grond is voor aanhouding. De vorderingen worden afgewezen.

6.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Brein terecht gesteld dat het feit dat vergelijkbare vorderingen thans onderwerp van appel zijn in een andere zaak op zichzelf geen grondslag vormt voor aanhouding. Het enkele feit dat de mogelijkheid bestaat dat het oordeel in de onderhavige bodemzaak niet dezelfde zal zijn als die in het te verwachten arrest, is daarvoor eveneens onvoldoende.

6.2. Daar komt bij dat KPN heeft nagelaten aan te geven wanneer, bij benadering, een arrest verwacht kan worden, zodat geen inschatting kan worden gemaakt van de vertraging die een aanhouding met zich zal brengen. Vooralsnog acht de rechtbank het belang van Brein bij voortprocederen in de hoofdzaak, mede in het licht daarvan zwaarder wegen dan het belang van KPN bij de verzochte aanhouding.

IEF 11877

Maakt het doorverkopen van muziekbestanden inbreuk op auteursrechten?

Een bijdrage van Anke Verhoeven, SOLV.

Auteursrecht. Toepassing UsedSoft-zaak. In de VS loopt momenteel een zeer interessante zaak tussen enerzijds platenmaatschappij EMI en anderzijds het relatief jonge bedrijf ReDigi.

EMI v ReDigi
ReDigi brengt software op de markt waarmee je door jou gekochte iTunes-liedjes kan doorverkopen aan anderen. Deze software zorgt ervoor dat het iTunes-bestand na verkoop wordt gewist uit jouw collectie en voor de koper beschikbaar wordt via streaming vanuit een persoonlijke ‘locker’ in de cloud.

EMI is daar niet blij mee en verzoekt om een ‘preliminary injunction’. Volgens EMI maakt ReDigi namelijk inbreuk op haar auteursrechten doordat de muziekbestanden worden gekopieerd en worden doorverkocht. ReDigi verweert zich met een beroep op de uitputtingsleer (in de VS: ‘first sale doctrine’). Die houdt in dat een rechthebbende zich, nadat een exemplaar van zijn werk voor het eerst door verkoop in het verkeer is gebracht, niet meer kan verzetten tegen verdere distributie van dat exemplaar.

Ook Google heeft zich met de zaak geprobeerd te bemoeien, omdat zij vreesde dat de onafhankelijkheid van de aanbieders van clouddiensten in het geding zou komen. Google stelt zich namelijk op het standpunt dat een dergelijke service provider niet aansprakelijk gesteld kan worden voor kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken die via zijn dienst worden gemaakt en dat doorgifte van een bepaald werk aan één persoon geen mededeling aan het publiek is. Dit baseert Google op de belangrijke Cablevision case in de VS. Door de rechtbank werd de bemoeienis van Google echter niet geaccepteerd.

Wel heeft de rechtbank de ‘preliminary injunction’ van EMI afgewezen. De rechtbank wil dus niet zonder uitgebreide behandeling van de zaak een verbod opleggen aan ReDigi. Er volgt nu een volwaardige ‘trial’.

De rechtsvraag: geldt uitputting ook voor immateriële exemplaren?

Ondertussen wordt ook in de VS volop gediscussieerd over de onderliggende rechtsvraag, namelijk of de uitputtingsleer alleen geldt voor fysieke exemplaren zoals een CD of DVD (standpunt EMI) of ook voor immateriële exemplaren zoals een gedownload muziekbestand (standpunt ReDigi).

In Section 109 van de Copyright Law of the USA staat de uitputtingsleer als volgt verwoord:

“the owner of a particular copy or phonorecord lawfully made under this title, or any person authorized by such owner, is entitled, without the authority of the copyright owner, to sell or otherwise dispose of the possession of that copy or phonorecord.”

Deze formulering maakt niet duidelijk of de uitputting ook geldt voor immateriele exemplaren. De term ‘particular copy’ maakt niet duidelijk of daarmee alleen op een fysiek exemplaar wordt bedoeld.

Het Europese geval - UsedSoft
In Europa is door het Hof van Justitie van de EU afgelopen zomer het belangrijke UsedSoft arrest gewezen over deze rechtsvraag. In een zaak die zag op de wederverkoop van computerprogramma’s, heeft het Hof namelijk geoordeeld dat het in beginsel niet uitmaakt of het gaat om een fysiek exemplaar (op een CD of DVD) of een immaterieel exemplaar (gedownloade kopie). De rechten op beide soorten computerprogramma’s kunnen, onder bepaalde voorwaarden, uitgeput raken. Dat is het geval wanneer er tegen betaling een eeuwigdurend gebruiksrecht is verkregen, omdat er dan functioneel en economisch geen verschil is met de situatie dat je een fysiek exemplaar koopt.

De redenering in het UsedSoft arrest geldt in beginsel alleen voor software in de zin van de Europese Softwarerichtlijn. Het Hof oordeelt immers alleen ten aanzien van de Softwarerichtlijn dat de wetgever van de EU immateriële en materiële exemplaren heeft willen gelijkstellen.

Muziekbestanden vallen niet onder de bescherming van de Softwarerichtlijn. Het is dus de vraag of de redenering van het UsedSoft arrest ook op andere auteursrechtelijk beschermde werken dan computerprogramma’s kan worden toegepast.

Kan het UsedSoft arrest ook toegepast worden op muziekbestanden?
Problematisch daarbij is met name overweging 29 bij de Auteursrechtrichtlijn:

Het vraagstuk van de uitputting rijst niet in het geval van diensten en in het bijzonder on-linediensten. Dit geldt eveneens voor een materiële kopie van een werk of een andere zaak, die door een gebruiker van een dergelijke dienst met de toestemming van de rechthebbende wordt vervaardigd. Bijgevolg geldt hetzelfde voor het verhuren en het uitlenen van het origineel of kopieën van werken of andere zaken die de aard van diensten hebben. Anders dan het geval is bij een CD-ROM of een CD-i, waarbij de intellectuele eigendom in een materiële drager, dus in een zaak, is belichaamd, is elke on-linedienst in feite een handeling die aan toestemming is onderworpen, wanneer het auteursrecht of het naburige recht dit vereist.

Deze overweging lijkt in de weg te staan aan toepassing van de uitputtingsleer op immateriële exemplaren. Ten aanzien van dezelfde Auteursrechtrichtlijn oordeelt het Hof echter ook:

Zoals de advocaat-generaal in punt 73 van zijn conclusie opmerkt, volgt uit artikel 6, lid 1, van het Auteursrechtverdrag, aan de hand waarvan de artikelen 3 en 4 van richtlijn 2001/29 zoveel mogelijk moeten worden uitgelegd […], dat de „handeling, bestaande in een mededeling aan het publiek” bedoeld in artikel 3 van die richtlijn door een eigendomsoverdracht een distributiehandeling bedoeld in artikel 4 van die richtlijn wordt, die, indien is voldaan aan de in lid 2 van laatstgenoemd artikel gestelde voorwaarden, evenals een „eerste verkoop van een computerprogramma” in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2009/24 tot uitputting van het distributierecht kan leiden.

Dit wijst dan weer in de richting dat ook het verspreiden van een immaterieel exemplaar (indien gecombineerd met een eigendomsoverdracht) kan leiden tot een distributiehandeling waardoor de rechten worden uitgeput.

Daar komt nog bij dat het Hof sterk de nadruk legt op de ratio van het auteursrecht en de uitputtingsleer. De bedoeling is immers dat de rechthebbende een passende vergoeding kan vragen voor het eerste vermarkten van zijn werk. Wanneer hij die vergoeding al heeft gehad, is het niet meer wenselijk om de rechthebbende ook bij iedere wederverkoop de mogelijkheid te bieden om een vergoeding te vragen. Economisch gezien maakt het hiervoor niet uit of de eerste verkoop of de wederverkoop via een fysiek exemplaar of via een download geschiedt.

Conclusie
Hoewel het Hof in deze zaak haar oordeel specifiek op de Softwarerichtlijn baseert en in toepassing beperkt tot immateriële exemplaren van computerprogramma’s, ben ik met name op basis van deze laatste overwegingen van mening dat er een mogelijkheid bestaat dat deze redenering ook van toepassing is op immateriële exemplaren van andere auteursrechtelijk beschermde werken, zoals muziek. Vanzelfsprekend is dit echter niet. Het wachten is op een Europese ReDigi-achtige zaak die tot prejudiciële vragen aan het Hof leidt. Ondertussen zal ik de Amerikaanse zaak aandachtig volgen.

Anke Verhoeven

IEF 11863

Grenspost (Arrest HR)

HR 12 oktober 2012, LJN BW8301 (Stichting De Thuiskopie tegen Opus Supplies Deutschland GmbH)

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek.

Auteursrecht. Thuiskopie. Niet-doorberekenen van billijke vergoeding was een keuze van Opus. Leveringsvoorwaarden waarin klantverhouding als importeur werd bestempeld, maakt de billijke vergoeding oninbaar. Over de uitleg van art. 16c Auteurswet, de procedure voortgezet na het tussenarrest van de Hoge Raad van 20 november 2009 (IEF 8367) en na het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 juni 2011 (IEF 9791) en de conclusie A-G (IEF 11412). De Hoge Raad vernietigt het arrest van 12 juli 2007 (IEF 4391) en verwijst naar Hof Amsterdam.

Een Duitse aanbieder verkoopt vanuit Duitsland via internet blanco-gegevensdragers aan Nederlandse consumenten. De vraag is wie dan als ‘importeur’ (op wie de verplichting tot betaling van de thuiskopievergoeding rust) in de zin van art. 16c lid 2 Aw moet worden aangemerkt.

2.4 (...) In het licht van de in het tussenarrest vastgestelde feiten, zoals herhaald en samengevat in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.18, en in aanmerking genomen

(i) dat, zoals in het tussenarrest al is overwogen, indien de koper/consument voor de toepassing van art. 16c lid 2 Aw als importeur heeft te gelden op de grond dat hij ingevolge de leveringsvoorwaarden van de verkoper in de rechtsverhouding tussen partijen als zodanig is aangemerkt, zulks zou leiden tot de situatie dat de billijke vergoeding in feite oninbaar zou zijn en daarmee sprake is van het "onmogelijk" zijn als bedoeld aan het slot van het tweede antwoord van het HvJEU,
(ii) dat in de door het hof vastgestelde feiten besloten ligt dat op het grondgebied van Nederland het nadeel ontstaat dat auteurs van auteursrechtelijk beschermde werken lijden als gevolg van reproduceren, bedoeld in art. 16c lid 1 Aw, van zulke werken op de informatiedrager door de in Nederland wonende kopers daarvan, en
(iii) dat Opus GmbH over de mogelijkheid beschikt het bedrag van deze billijke vergoeding door te berekenen in de door de kopers betaalde prijs voor de informatiedragers,

moet worden geoordeeld dat Opus GmbH in de zin van art. 16c lid 2 Aw als importeur van de informatiedragers in Nederland heeft te gelden en dus de in deze bepaling bedoelde billijke vergoeding is verschuldigd.

2.5. Daaraan doet niet af dat Opus GmbH geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid het bedrag van deze billijke vergoeding door te berekenen aan de kopers van de informatiedragers. Dit berust op een door Opus GmbH gemaakte keuze waarvan de gevolgen voor haar rekening komen.

2.6. Gelet op het antwoord dat het HvJEU heeft gegeven op de tweede door de Hoge Raad gestelde vraag van uitleg staat aan de hiervoor in 2.4 aan art. 16c lid 2 Aw gegeven uitleg voor het onderhavige geval, evenmin in de weg dat Opus GmbH een niet in Nederland gevestigde rechtspersoon is.

Lees de grosse nr. 07/13259, LJN BW8301.

Op andere blogs:
Cassatieblog (Thuiskopievergoeding kan worden geheven van buitenlandse verkoper van informatiedragers)
Internetrechtspraak (Hoge Raad 12 oktober 2012 (in buitenland gevestigde importeur))

IEF 11786

Prejudiciële vragen: mededeling aan patiënten in een kuuroord

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 14 september 2012, zaak C-351/12 (Ochranný svaz autorský pro práva k dílům hudebním, o. s. (OSA) tegen Léčebné lázně Mariánské Lázně, a. s.)

Marienbad, TrinkhallePrejudiciële vragen gesteld door Krajský soud v Plzni, Tsjechische republiek.

Collectief beheer. Beperking van auteursrecht voor zorginstellingen in strijd met Richtlijn. Mededeling via radio/televisie aan patiënten in de kamers van een kuurinrichting. Artikel 56 e.v. VWEU (vrij verkeer diensten); artikel 102 VWEU (misbruik machtspositie); Richtlijn 2001/29/EG; Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt. Drie vragen:

1. Moet richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, aldus worden uitgelegd dat een beperking die makers een vergoeding ontzegt voor de mededeling van hun werk via radio- of televisie-uitzending door middel van radio- of televisieontvangstapparatuur aan patiënten in de kamers van een kuurinrichting die geldt als onderneming, in strijd is met de artikelen 3 en 5 (artikel 5, leden 2, sub e, 3, sub b, en 5) ervan?

2. Zijn deze bepalingen van de richtlijn inzake bovenbedoeld gebruik van een werk zo nauwkeurig en onvoorwaardelijk dat collectieve beheersorganisaties voor auteursrechten zich er voor de nationale rechter in een geschil tussen particulieren op kunnen beroepen, indien een lidstaat de richtlijn niet correct in nationaal recht heeft omgezet?

3. Moeten de artikelen 56 en volgende en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (of, in voorkomend geval, artikel 16 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt) aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de toepassing van bepalingen van nationaal recht die het collectieve beheer van auteursrecht op het grondgebied van de staat voorbehouden aan één enkele collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten (monopolist), zodat afnemers van de dienst niet de vrije keuze hebben voor een collectieve beheersorganisatie van een andere lidstaat van de Europese Unie?

Verzoekster OSA, een collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten op muziekwerken, vordert een bedrag van CZK 546 995 van verweerster wegens ongerechtvaardigde verrijking. Verweerster is een onderneming op het gebied van intramurale en ambulante zorg (bronnenbad) waarbij accommodatie en catering wordt aangeboden. Zij heeft geen overeenkomst met verzoekster gesloten voor het gebruik van werken die op de in de accommodatie aanwezige radio- en tv-toestellen te horen en te zien zijn. Verzoekster gaat er daarbij vanuit dat de in de Tsjechische auteurswet neergelegde beperking van het auteursrecht voor zorginstellingen in strijd is met Richtlijn 2001/29.

Verweerster stelt dat de door haar verstrekte zorg gedeeltelijk uit de staatskas wordt betaald. Ook het beheer/onderhoud van de geneeskrachtige bronnen is een publiekrechtelijke taak. Zij meent dat de Richtlijn niet geschonden wordt en zo ja dan zou die in een geschil tussen particulieren toch niet kunnen worden ingeroepen. Ook is zij van mening dat verzoekster misbruik maakt van haar monopoliepositie en hogere vergoedingen vraagt dan buitenlandse collectieve beheersorganisaties. Zij ziet daardoor haar concurrentiepositie verslechteren en beschouwt de machtspositie van verzoekster als een inperking van de vrijheid van dienstverrichting.

Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog (First hotel rooms, then dental practice, and now spa establishments)

IEF 11662

Het Duitse BGH over filesharing en afgifte gegevens

BGH 19 april 2012, I ZB 80/11 (“Alles kann besser werden”)

Als vrijdagmiddagbericht. Filesharing en afgifte gegevens in Duitsland. Het Duitse Bundesgerichtshof heeft geoordeeld dat een Internet provider een rechthebbende de namen en adressen van gebruikers moet mededelen als die gebruikers een duidelijk ongerechtvaardigd een auteursrechtelijk beschermd muziekstuk in een online filesharebeurs hebben gedeeld.

Eiser is een muziekbeheersonderneming die door Naidoo Records GmbH opdracht heeft gekregen geluidsopnamen te op online filesharebeurzen te evalueren. Eiser vraagt aan Deutsche Telekom AG, die de dynamische IP-adressen heeft gegenereerd, om namen en adressen van de personen te overleggen die op die op de specifiek genoemde tijdstippen onder de IP-adressen actief waren op grond van § 101 Abs. 9 UrhG jo. § 101 Abs. 2 Satz 1 Nr. 3 UrhG.

De rechthebbende kan niet alleen tegen inbreuken op commerciele schaal, maar tegen iedere inbreukmaker optreden. Een rechthebbende zou weerloos zijn als hij geen de informatie zou kunnen ontvangen over de overtreders. In dit geval dient de provider deze informatie te verstrekken aan de hand van de verkeersdata en de IP-adressen die op de genoemde tijdstippen waren verdeeld. Een dergelijk verzoek kan, met inachtneming van de rechten van de rechthebbende, ook gerechtvaardigd zijn zonder voorafgaande kennisgeving aan de gebruiker.

Lees het Duitstalige persbericht hier.

Op andere blogs:
the1709blog (More on file sharing - German ISPs must disclose file sharer details)

IEF 11620

Het daarin opgenomen boetebeding van toepassing

Rechtbank Breda 25 juli 2012, zaaknr. 244017/HA ZA 12-12 (Younique Music Group B.V. tegen D.)

Uitspraak ingezonden door Fulco Blokhuis, Boekx Advocaten.

Auteursrecht. Naburige rechten. Younique is sinds 1992 een professioneel productiebedrijf van duizenden hoogwaardige midi-files en daarvan afgeleiden, zoals songtitels en medleys. Deze midibestanden kunnen worden aangewend voor het gebruik van onder andere keyboards en synthesizers. Deze files worden onder meer via de website van Younique geëxploiteerd. D is sinds enige jaren abonnee bij Younique. In 2010 en 2011 heeft D kopieën van 109 midi-files van Younique verkocht en geleverd.

De rechtbank stelt dat Younique is aan te merken als de producent van de midi-files en dus op grond van de WNR gerechtigd is haar vorderingen in te stellen. De rechtbank gaat ervan uit dat de algemene voorwaarden van Younique van toepassing zijn op de rechtsverhouding van partijen. Het daarin opgenomen boetebeding geldt dus ook. De rechtbank matigt de boete tot € 50.000,-. Volgens de rechtbank leidt onverminderde toepassing van de boeteclausule tot een billijkheidshalve onaanvaardbaar resultaat.

De rechtbank beveelt D om de inbreukmakende handelingen te staken en gestaakt te houden onder last van een dwangsom en veroordeelt D tot betaling van een boete ad € 50.000,- aan Younique.

3.4 Het verweer dat Younique niet-ontvankelijk is wordt verworpen. Younique stelt -onweersproke- dat midi-files zijn aan te merken als fonogrammen in de zin van de WNR. Niet weersproken is dat Younique de fonogrammen heeft gemaakt. Younique is dus aan te merken als de producent van de midi-files als bedoeld in artikel 1 sub d WNR. Younique is derhalve op grond van de WNR gerechtigd haar vorderingen in te stellen.

Nu de vorderingen zowel op het auteursrecht als op de naburige rechten zijn gebaseerd, kan de vraag of sprake is van auteursrechtelijk beschermde werken in het licht van het vorenstaande in het midden blijven.

3.7 Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de algemene voorwaarden van Younique voor of bij het sluiten van de overeenkomst door haar ter hand zijn gesteld aan D. (...) Het verweer van D dat hij het bestand Agreement.pdf niet heeft geopend, kan hem niet baten. Artikel 6:234 lid 2 BW bepaalt immers dat de mogelijkheid om kennis te nemen van de algemene voorwaarden is geboden indien de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij langs elektronische weg ter beschikking zijn gesteld op een zodanige wijze dat deze door haar kunnen worden opgeslagen en voor haar toegankelijk zijn ten behoeve van latere kennisneming. Op het moment van de overeengekomen verlenging van de overeenkomst per 1 januari 2009 was of had D dus bekend kunnen zijn met de algemene voorwaarden d.d. 1 januari 2008. Vanaf 1 januari 2009 kan D zich er dus niet met succes op beroepen dat de algemene voorwaarden d.d. 1 januari 2008 hem niet ter hand zijn gesteld. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat vanaf 1 januari 2009 artikel 7.8 (het boetebeding) van de algemene voorwaarden d.d. 1 januari 2008 van toepassing is op de rechtsverhouding van partijen.

3.11 De rechtbank is van oordeel dat onverminderde toepassing van de boeteclausule tot een billijkheidshalve onaanvaardbaar resultaat leidt. Dit is vooral het gevolg van de relatief hoge boete van € 5.000,- per overtreding per songtitel. De rechtbank zal de boete dan ook matigen. Bij de matiging speelt, zoals hiervoor overwogen, verder een rol of en zo ja, in hoeverre werkelijk schade is geleden. (...) De rechtbank acht verder van belang dat de boete dient ter preventie tegen toekomstige inbreuken op de naburige rechten van Younique. De individuele transacties hebben een gering economisch belang en wanneer de boete gelijk wordt gesteld aan de (gebruiks)vergoeding, zou het D en derden vrij staan om de toestemmking pas achteraf te kopen door alsnog de (gebruiks)vergoeding te voldoen. (...) De rechtbank is van oordeel dat op grond van al het voorgaande de boete gematigd diet te worden tot € 50.000,-. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit kan worden afgeleid dat de op te leggen boet lager is dan het nog nader vast te stellen bedrag aan schadevergoeding. De rechtbank zal dan ook de boete van € 50.000,- toewijzen. Dit betekent dat de onde sub 5. gevraagde verwijzing naar de schadestaatprocedure en het sub 6. gevorderde voorschot op de schadevergoeding zullen worden afgewezen.