DOSSIERS
Alle dossiers

Film  

IEF 14996

Prejudiciële vragen: is geluidversterking nieuw auteursrechtelijk gebruik?

Prejucidiële vraag aan HvJ EU 30 maart 2015, IEF 14996; C-151/15 (Sociedade Portuguesa de Autores tegen Ministério Público)
Auteursrecht. Het Tribunal da Relação de Coimbra (Portugal) stelt de volgende vragen (via IPcuria.eu): 1. Moet het begrip mededeling van werken aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 aldus worden uitgelegd dat daaronder mede valt de doorgifte van over de radio uitgezonden werken in commerciële lokalen als bars, cafés, restaurants of andere, gelijksoortige gelegenheden met behulp van televisieontvangsttoestellen, waarbij de verspreiding van de werken wordt versterkt met luidsprekers en/of versterkers, en in zoverre sprake is van nieuw gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken?
2. Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang dat om het geluid te versterken gebruik wordt gemaakt van luidsprekers en/of versterkers, dat wil zeggen andere technische middelen dan een televisieontvangsttoestel?

IEF 14988

Filmscript maakt inbreuk op boeken "Weg van Lila" en "Vaderstad"

Hof 's-Hertogenbosch 2 juni 2015, IEF 14988; ECLI:NL:GHSHE:2015:2018 (Weg van Lila tegen Janey, Kind van de Rekening)
Uitspraak ingezonden door Hanneke Holthuis, Griffiths Advocaten en Roland Wigman, VWS advocaten. Zie eerder IEF 12888 en IEF 11118. Auteursrecht. Genre en thema's in boeken. Filmscript. In de zomer van 2010 heeft J het boek “Weg van Lila” van R gelezen en heeft bij eiser geïnformeerd of de filmrechten van zijn boeken nog beschikbaar zijn. Ze zijn niet tot overeenstemming gekomen en J mailt daarop dat hij dan liever zijn eigen verhaal verfilmt. Het gaat hier om twee romans, ten dele autobiografisch, ten dele fictie, van R "Weg van Lila" en "Vaderstad" tegenover een filmscript "Janey, Kind van de Rekening" van gedaagde. In de bodemprocedure is inbreuk op de eerdere boeken niet aangenomen. R stelt in hoger beroep met succes dat er wel sprake is van inbreuk. Het hof kent bescherming toe aan verschillende uitgewerkte elementen, en tevens de combinatie van onbeschermde elementen, van de boeken en oordeelt dat J hiervan te weinig is afgeweken in zijn filmscript. Verwijst naar de schadestaatprocedure nu aannemelijk is dat R schade heeft geleden doordat zijn uitgever heeft afgezien van de verfilming van zijn boek.

4.16.1. Het hof komt tot het oordeel dat de hiervoor vermelde elementen, ook waar deze op zich onbeschermde trekken of elementen behelzen, in de boeken - in onderlinge samenhang gelezen en bezien - steeds zo specifiek en kenmerkend zijn uitgewerkt dat deze een eigen oorspronkelijk karakter hebben en een persoonlijke stempel van de maker dragen, waardoor zij tezamen en in combinatie als een intellectuele schepping van R auteursrechtelijk beschermd zijn.

4.16.3. De door J gestelde verschillen [...] lijken vooral te zijn ingegeven door de pogingen om de door J gestelde eigen oorspronkelijkheid aan het verhaal te geven, maar voegen ieder op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien aan het verhaal niet een heel andere dimensie toe in die mate dat de gekozen en uitgewerkte onderwerpen en thema's in de ontwikkeling naar het plot en de climax in de verhaallijn van het filmscript een andere is. Hierdoor doen de gesignaleerde verschillen russen de boeken en het filmscript onvoldoende af aan de hiervoor vastgestelde relevante parallellen en gelijkenissen. In de beantwoording van de overeenstemmingsvraag spelen deze, als te geringe dan wel daarvoor triviale, verschillen verder geen rol.

4.16.4. Op grond van de in het voorgaande weergegeven analyse van de diverse elementen - karakterisering van Hoofdpersonen en situering van gebeurtenissen in tijd en plaats, voortgang van verwikkelingen/intriges en ontwikkeling tot de in de verhaallijnen gekozen subplots (climax) - in de boeken en het filmscript en de vergelijking daarvan komt het hof tot de slotsom dat, niettegenstaande eveneens aan te wijzen verschillen, het filmscript op zoveel onderdelen en in zodanige mate overeenstemt met de boeken, en ook de totaalindruk van dat filmscript in zodanige mate overeenstemt met dat van de boeken, dat het filmscript geacht moet worden te veel overeen te stemmen met en te weinig te verschillen van de boeken en daarom inbreuk maakt op de auteursrechtelijk beschermde elementen van de boeken.  Van een compleet nieuw en oorspronkelijk werk waarmee geen inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechtelijk beschermde elementen van de boeken is bij het filmscript geen sprake. [...]

4.16.5. Hiervoor heeft het hof uitgewerkt in welke mate en op welke auteursrechtelijk relevante onderdelen (combinaties van onderdelen daaronder begrepen) het filmscript overeenstemt met de boeken. Tegen de achtergrond van de gesprekken tussen R en J in samenhang met diens bekendheid met de boeken en het treatment komt het hof voorts tot de slotsom dat er voldoende aanwijzingen zijn dat het filmscript aan de boeken is ontleend zodat sprake is van een ongeoorloofde verveelvoudiging in de zin van art. 13 Aw.

4.16.6. J heeft naar het oordeel van het hof -ter ontzenuwing van vorenbedoeld vermoeden dat het filmscript wat betreft de door het hof geconstateerde overeenstemmende elementen uit de boeken de vrucht is van bewuste of onbewuste ontlening - onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het filmscript het verhaal is over de eigen scheiding van J en dat de daarin uitgewerkte verhaallijn is gebaseerd op en geïnspireerd door de speelfilm 'Kramer versus Kramer'.

4.17. Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat het [...] filmscript van J inbreuk maakt op de auteursrechtelijk beschermde elementen en op combinaties van de op zichzelf niet auteursrechtelijk beschermde trekken en elementen uit de boeken. [...] Met de inbreuk op het auteursrecht van R is dan ook de schending van de persoonlijkheidsrechten van R en de onrechtmatige daad jegens hem als maker van de boeken gegeven, nu het filmscript door J is openbaar gemaakt zonder vermelding dat R ook de maker van het filmscript is. [...]

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14976

Conclusie AG: Vragen over 26d Aw als rechtsgrond voor websiteblocking

Conclusie AG HR 29 mei 2015, IEF 14975; ECLI:NL:PHR:2015:729 (Stichting BREIN tegen Ziggo)
Websiteblocking. Rechtspraak.nl In deze zaak, waarin het gaat over website-blocking: een rechterlijk bevel tegen Ziggo en XS4ALL tot blokkade van toegang van haar abonnees tot in dit geval een BitTorrent indexsite, The Pirate Bay (TPB), concludeert de A-G in het principale cassatieberoep vragen van uitleg te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) over de vraag of TPB zelfstandig openbaar maakt en de reikwijdte van art. 26d Aw. De klachten over de door het Haagse hof aangelegde evenredigheids- en effectiviteitstoets van de gevraagde blokkademaatregel slagen. Dat geldt volgens de A-G ook voor de klacht over de subsidiaire onrechtmatigedaadsgrondslag. De klachten in het principale beroep over de bewijslastverdeling van art. 26d en het gebrek aan rekenschap door het hof van rechterlijke uitspraken in andere lidstaten van de EU die blokkering van TPB wel toestaan zijn tevergeefs voorgesteld. De klachten van de voorwaardelijk incidentele beroepen over de vraag of art. 26d Aw als rechtsgrondslag kan dienen voor de blokkade kunnen afhankelijk van het antwoord van het HvJEU op de gestelde vragen slagen. De klachten over de effectiviteit van die blokkade en de bezwaarlijkheid van de gevorderde maatregelen, waaronder grondrechtenafweging, kunnen niet tot cassatie leiden. Aan de beantwoording van de klacht van XS4ALL over de weigering door het hof van de te late IE-proceskostenspecificatietoepassing, wordt door de A-G in dit stadium nog niet toegekomen.

2.1.24. Dus hoewel ik er (inmiddels) aarzelend toe neig – met onder meer de Britse High Court, Seignette en Brein – om het handelen van BitTorrentsites als (de beheerders van) TPB als mededeling aan het publiek en dus als auteursrechtelijk voorbehouden openbaar maken van de werken zelf te bestempelen of daarmee op één lijn te stellen (waarmee de leidende rechtsklacht van onderdeel Ia zou slagen), komt het geraden voor daar eerst een prejudiciële vraag over te stellen aan het Hof van Justitie. Het lijkt me geen “acte clair” en een “acte éclairé” is het niet; de vraag kan niet zonder redelijke twijfel worden beantwoord. Vragen stellen zou volgens mij dan ook alleen al moeten met het oog op het vermijden van een “Köbler”-risico49. Hoofdvraag zou simpelweg kunnen zijn of het door (de beheerders van) TPB gehanteerde systeem waarbij TPB op haar site geen werken openbaar maakt, maar wel meta-informatie van die werken indexeert op de wijze als beschreven door het hof in rov. 1.a als hiervoor weergegeven in randnummer 1.1.1 kwalificeert als mededeling aan het publiek door TPB. Een subvraag zou kunnen zijn of althans het gegeven dat TPB bij dit stelsel een leidende/bepalende/faciliterende/organiserende/uitlokkende rol speelt, kan leiden tot de kwalificatie dat TPB doet aan “(mede-)mededeling aan het publiek”, met als consequentie dat zij naar nationaal recht ook auteursrechtelijk hoofdelijk aansprakelijk kan zijn naast de “peers” en de “seeders”. Bij Borgersbrief kunnen de advocaten van partijen dan nog input geven over de uiteindelijk te stellen vragen.

2.1.34. Een volgende subvraag dringt zich dan op bij negatieve beantwoording van de onder Ia geformuleerde prejudiciële vragen. Die vraag is of in dat geval niettemin (als het ware in uitbreiding op de Telekabel Wien-leer) een bevel tegen de providers om TPB te blokkeren in beginsel kan zijn gerechtvaardigd, omdat het als facilitatiewerk van de inbreuk door TPB aan te merken handelen in feite door de diensten van de providers mogelijk wordt gemaakt langs de lijnen van punt 32 van Telekabel Wien, zodat dit op één lijn is te stellen met de situatie dat op TPB rechtstreeks inbreukmakende werken aan het publiek zouden worden medegedeeld. Indien besloten zou worden tot het stellen van prejudiciële vragen bij onderdeel Ia, lijkt mij aangewezen dat de zo-even bedoelde volgende tweede subvraag ook meteen gesteld wordt om redenen van proceseconomie. Dat men in andere Europese landen deze horde meteen neemt, zoals Brein aanvoert, maakt volgens mij niet dat er geen redelijke twijfel bestaat op dit punt, zodat het niet stellen van vragen eerderbedoeld Köbler-risico in zich bergt. De gedachte aan deze ruime leer over maatregelen tegen tussenpersonen is te baseren op het bij herhaling in Telekabel Wien benadrukte te realiseren hoge beschermingsniveau. Zoals Brein aangeeft in haar pleitnota in cassatie nr. 48, is door het “inbouwen” van tussenschakels omzeiling van art. 26d Aw op misschien wel te eenvoudige wijze te realiseren. De provider hoeft volgens Telekabel Wien geen contractuele band met de inbreukmaker te hebben om een blokkadebevel te krijgen, omdat niets in de richtlijn “indicates that a specific relationship between the person infringing copyright or a related right and the intermediary is requires”, aldus de Engelse versie van punt 35. Je bent al tussenpersoon in de zin van art. 8 lid 3 van de richtlijn als je een “person” (bent) “who carries a third party’s infringement of a protected work or other subject-matter in a network”, zoals de Engelse versie van punt 30 luidt, waarbij inbreuk omvat “the case of protected subject-matter placed on the internet and made available to the public without the agreement of the rightholders at issue” (Engelse versie van de definitie uit punt 31). Ook is niet nodig dat wordt aangetoond dat klanten van de providers zich toegang verschaffen op de inbreukmakende website tot de illegale content.

Op andere blogs:
Domjur
Stichting BREIN
Cassatieblog

IEF 14966

Verspreiding illegaal gekopieerde DVD's via Marktplaats.nl

Beschikking Rechtbank Rotterdam 21 mei 2015, IEF 14966 (Stichting BREIN tegen Marktplaatsverkoper)
Beschikking ingezonden door Victor den Hollander, Stichting BREIN. Auteursrecht. Ex parte. Gerekwestreerde biedt via Marktplaats.nl vele honderden illegaal gekopieerde DVD's aan tegen betaling. Deze worden op verzoek van een geïnteresseerde koper op een blanco DVD gebrand en stuurt deze in een DVD-envelop naar aanvrager. Op aanvraag werden lijsten toegestuurt van filmtitels, één lijst bevat 332 filmtitels die kunnen worden geleverd, een andere lijst bevat een verzameling van 330 kinderfilmtitels. De voorzieningenrechter beveelt staking van dit handelen binnen 24 uur na betekening. Er wordt een dwangsom opgelegd van €2.000 per dag(deel), met een maximum van €50.000.

19. Het ongeautoriseerd kopiëren van filmwerken op DVD's en het verspreiden daarvan zonder toestemming van de Belanghebbenden bij wie het auteursrecht rust, moet worden gekwalificeerd als een ongeautoriseerde verveelvoudiging en openbaarmaking in de zin van artt. 1 jo 13 en 12 Aw.

20. Het zonder toestemming van de rechthebbende kopiëren van een filmbestand op een lege gegevensdrager ten behoeve van verkoop geldt als een ongeautoriseerde verveelvoudiging.

21. De ter beschikkingstelling aan een nieuw publiek die plaatsvindt door verspreiding van de ongeautoriseerde verveelvoudigde films via deze illegale DVD's geldt als ongeautoriseerde openbaarmaking.
IEF 14939

Prejudiciële vragen over mededeling aan publiek van recreatieruimte van revalidatiecentrum

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 20 februari 2015, IEF 14939; C-117/15 (Reha Training tegen GEMA)
Auteursrecht. Collectief beheer. Bericht van MinBuza: Verzoekster heeft in de recreatieruimte van haar revalidatiecentrum tussen juni 2012 en juni 2013 televisietoestellen geplaatst waarop alle aanwezigen, hoofdzakelijk patiënten, uitzendingen konden bekijken. Zij heeft daarvoor geen toestemming gevraagd bij verweerster Gesellschaft für musikalische Aufführungs- und mechanische Vervielfältigungsrechte (GEMA, = de Duitse BUMA/STEMRA), die haar een bedrag van € 481,32 in rekening brengt als schadevergoeding voor het ‘mededelen aan het publiek’. Verzoekster betwist dat er sprake is van ‘publiek’. Zij vecht dit aan voor de rechter die echter verweerster in het gelijk stelt. De zaak ligt nu voor in beroep bij de verwijzende rechter.

De Kamer van de verwijzende Duitse rechter (Landgericht Köln) komt bij de toepassing van de door het HvJ EU gestelde criteria voor een ‘mededeling aan het publiek’ tot een verschillend resultaat, afhankelijk van op welke richtlijn zij zich baseert. Beide richtlijnen zijn in onderhavige zaak relevant. De belangrijkste doelstelling van RL 2001/29 is het hoge beschermingsniveau voor auteurs. De Kamer gaat ervanuit dat hier sprake is van mededeling aan het publiek. De samenstelling van de groep patiënten zal voortdurend wisselen, en de patiënten zullen vaak vergezeld worden door begeleiders. Het is een vergelijkbare situatie met gasten van een hotel of bezoekers van een horecagelegenheid. De verwijzende rechter ziet ook een winstoogmerk: het gaat om een commerciële beslissing; verzoekster heeft kosten gemaakt om de wachttijd voor patiënten zo aangenaam mogelijk te maken. Hij twijfelt echter aan de juiste uitleg van het begrip ‘mededeling aan het publiek’ gezien de uitkomst van de zaak C-135/10 SCF waarin het HvJ EU oordeelde dat het bij patiënten in een tandartspraktijk niet gaat om ‘personen in het algemeen’, en stelt de volgende vragen aan het HvJ EU:

1. Wordt de vraag of er sprake is van een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en/of in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 steeds beoordeeld volgens dezelfde criteria, namelijk dat
• een gebruiker met volledige kennis van de gevolgen van zijn gedrag handelt om derden toegang tot het beschermde werk te verlenen die deze zonder zijn tussenkomst niet hadden gehad,
• onder „publiek” een onbepaald aantal potentiële ontvangers wordt verstaan en dit verder moet bestaan uit een vrij groot aantal personen, waarbij er sprake is van „onbepaaldheid” wanneer het gaat om „personen in het algemeen” en dus niet om personen die tot een private groep behoren, en met „een vrij groot aantal personen” wordt bedoeld dat een zekere deminimisdrempel moet worden overschreden, en een te klein of zelfs onbeduidend aantal personen dus niet voldoet aan het criterium, waarbij het in dit verband niet enkel relevant is hoeveel personen tegelijk toegang hebben tot hetzelfde werk, maar ook hoeveel personen er opeenvolgend toegang toe hebben;
• het werk wordt medegedeeld aan een nieuw publiek, dit wil zeggen aan een publiek waarmee de auteur van het werk geen rekening heeft gehouden wanneer hij toestemming heeft verleend voor het gebruik ervan via de mededeling aan het publiek, tenzij de latere mededeling gebeurt volgens een specifieke technische werkwijze die verschilt van de werkwijze voor de oorspronkelijke mededeling en
• het niet onbelangrijk is of de betrokken gebruikshandeling een winstoogmerk heeft, en of het publiek ontvankelijk is voor deze mededeling en deze niet louter toevallig „opvangt”, waarbij dit geen dwingende voorwaarde is voor een mededeling aan het publiek?
2. Moet in gevallen zoals in het hoofdgeding, waarin de exploitant van een revalidatiecentrum in zijn ruimtes televisietoestellen installeert, daarnaar een zendsignaal doorgeeft en er zo voor zorgt dat de televisie-uitzendingen kunnen worden bekeken, de vraag of er sprake is van een mededeling aan het publiek worden beoordeeld op grond van het begrip „mededeling aan het publiek” van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 of van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115, wanneer met de televisie-uitzendingen die kunnen worden bekeken de auteursrechten en de naburige rechten van een groot aantal betrokkenen, in het bijzonder componisten, tekstschrijvers en muziekuitgevers, maar ook uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en auteurs van literaire werken en hun uitgeverijen worden getroffen?
3. Is er in gevallen zoals in het hoofdgeding, waarin de exploitant van een revalidatiecentrum in zijn ruimtes televisietoestellen installeert, daarnaar een zendsignaal doorgeeft en er zo voor zorgt dat de televisie-uitzendingen kunnen worden bekeken, sprake van een „mededeling aan het publiek” overeenkomstig artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 of overeenkomstig artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115?
4. Wanneer voor gevallen zoals in het hoofdgeding wordt bevestigd dat er sprake is van een mededeling aan het publiek in die zin: Handhaaft het Hof zijn rechtspraak dat er in het geval van mededeling van beschermde fonogrammen in het kader van radio-uitzendingen voor patiënten in een tandartspraktijk (zie arrest SCF van 15 maart 2012, C-135/10, EU:C:2012:140) of soortgelijke inrichtingen geen sprake is van een mededeling aan het publiek?
IEF 14904

Prejudiciële vragen over thuiskopieheffing voor niet-privé gebruik

HvJ EU 2 maart 2015, IEF 14904; C-110/15 (Nokia Italia en SIAE)
Prejudiciële vragen gesteld door Consiglio di Stato, Italië. Over het betalen van een thuiskopieheffing voor media en apparaten die niet voor thuiskopie bestemd zijn (bijvoorbeeld professioneel gebruik).

1) „Staat het gemeenschapsrecht, meer bepaald overweging 31 en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG, in de weg aan een nationale regeling (inzonderheid artikel 71 sexies van de Legge sul diritto d’autore juncto artikel 4 van [de Technische bijlage bij het decreet van] 30 december 2009), volgens welke de vaststelling van de criteria voor de vrijstelling vooraf van de heffing in geval van dragers en inrichtingen die zijn aangeschaft voor duidelijk andere doelen dan het kopiëren voor privégebruik – namelijk uitsluitend voor beroepsmatig gebruik – wordt overgelaten aan particuliere overeenkomsten of ‚vrije onderhandelingen’ (met name wat de in artikel 4 bedoelde ‚toepassingsprotocollen’ betreft) tussen de SIAE en de tot betaling van de compensatie verplichte rechtssubjecten of hun brancheorganisaties, zonder algemene bepalingen en enige garantie van gelijke behandeling?

2) Staat het gemeenschapsrecht, meer bepaald overweging 31 en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG, in de weg aan een nationale regeling (inzonderheid artikel 71 sexies van de Legge sul diritto d'autore juncto [het decreet van] 30 december 2009 en de voorschriften van de SIAE inzake terugbetaling) volgens welke in geval van dragers en inrichtingen die zijn aangeschaft voor duidelijk andere doelen dan het kopiëren voor privégebruik – namelijk uitsluitend voor beroepsmatig gebruik – uitsluitend om terugbetaling kan worden verzocht door de eindgebruiker en niet door de producent van deze dragers en inrichtingen?

2.    Does Community law, and in particular recital 31 in the preamble to, and Article 5(2)(b) of, Directive 2001/29/EC, preclude national rules (in particular Article 71 sexies of the Italian Law on copyright, in conjunction with the [Decree of] 30 December 2009, and the instructions on reimbursement given by the SIAE, that provide that, in the case of media and devices acquired for purposes clearly unrelated to private copying (that is to say, for professional use only), reimbursement may be requested only by the final user rather than the producer of the media and devices?

IEF 14836

Café heeft zakelijke licentie nodig voor tonen eredivisiewedstrijden

Vzr. Rechtbank Amsterdam 2 april 2015, IEF 14836 (Eredivisie Media & Marketing en clubs tegen Café De Zon)
Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal en Stijn Wijnker, Kennedy Van der Laan. Vgl. IEF 14397 en IEF 13972. Auteursrecht. Inbreuk wedstrijdbeelden. Eiseressen hanteren voor de exploitatie van auteursrechten een gesloten exploitatiesysteem via FOX SPORTS. X exploiteert onder zijn woning café De Zon en heeft een consumentenabonnement die wordt gebruikt voor het uitzenden van wedstrijdbeelden, aldus zonder een zakelijke licentie. Voor zover Café De Zon de wedstrijdbeelden na dit vonnis in zijn café wil blijven uitzenden zonder dat hij deze dwangsom verbeurt dient hij via zijn provider een zakelijke licentie bij FOX-Sports af te sluiten.

4.4. Door de Wedstrijdbeelden in een voor het publiek toegankelijke (horeca)gelegenehdi te vertonen heeft Café "De Zon" deze beelden openbaar gemaakt als bedoeld in artikel 12 lid 1 Auteurswet. Openbaarmaking van de auteursrechtelijk beschermde Wedstrijdbeelden is op grond van artikel 1 van de Auteurswet uitsluitende voorbehouden aan de auteursrechthebbende verboden. Tussen partijen is niet in geschil dat Café De Zon geen zakelijk licentie heeft en dat eiseressen Café De Zon ook niet op een andere wijze toestemming hebben gegeven voor de vertoning in het openbaar van de Wedstrijdbeelden. Daarmee staat vast dat Café De Zon in elk geval op 8 september 2014, 16 januari 2015, 25 januari 2015 en 1 maart 2015 op de auteursrechten van eiseressen inbreuk heeft gemaakt. Niet gebleken is dat Café De Zon ondanks meerdere waarschuwingen van de zijde van eiseressen de inbreuk op hun auteursrechten heeft gestaakt. Daarmee hebben eiseressen bij de gevraagde voorziening recht en (spoedeisend) belang. Het gevorderde gebod zal derhalve worden toegewezen. De dwangsom zal worden beperkt als na te melden. Voor zover Café De Zon de wedstrijdbeelden na dit vonnis in zijn café wil blijven uitzenden zonder dat hij deze dwangsom verbeurt dient hij via zijn provider een zakelijke licentie bij FOX-Sports af te sluiten, waartoe hij door eiseressen al meerdere malen is uitgenodigd.
IEF 14745

Prejudicieel gestelde vraag: Kan een hypothetische royaltyvergoeding samenvallen met vergoeding voor inbreuk op morele rechten?

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 12 januari 2015, IEF 14745; zaak C-99/15 (Liffers tegen Producciones Mandarina en Gestevisión Telecinco) - Bericht van MinBuza.
Vraag gesteld door Tribunal Supremo van Spanje. Het geschil gaat tussen Christian Liffers, regisseur, screenwriter en producent van film getiteld "Dos patrias, Cuba y la noche" (="Twee vaderlanden, Cuba en de nacht") en Producciones Mandarina/Gestevisión Telecinco. De laatstgenoemden hebben een documentaire over kinderprostitutie in Cuba gemaakt waarin passages van een documentaire van Liffers zijn opgenomen. Het Juzgado de lo Mercantil de Madrid wijst compensatie toe van 3.370 euro voor inbreuk op auteursrechten en 10.000 euro voor inbreuk op morele rechten. Het Audiencia Provincial de Madrid verlaagt de vergoeding van de auteursexploitatierechten naar 962 euro en 10.000 euro voor inbreuk op morele rechten. Gestelde vraag (onder voorbehoud):

Moet artikel 13, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten aldus worden uitgelegd dat de benadeelde die vergoeding van de materiële schade wegens inbreuk op zijn intellectuele-eigendomsrechten vordert op basis van het bedrag van de royalty’s of vergoedingen die hem verschuldigd waren geweest als de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het desbetreffende intellectuele-eigendomsrecht te gebruiken, niet tevens vergoeding van de toegebrachte morele schade kan vorderen?
IEF 14729

HvJ EU: Voor telefoongeheugenkaarten afhankelijk van functie geen billijke thuiskopiecompensatie verschuldigd

HvJ EU 5 maart 2015, IEF 14729; ECLI:EU:C:2015:144; zaak C-463/12 (Copydan Bandkopi)
Auteursrecht. Naburige rechten. Thuiskopieheffing. Compensatie. Billijke compensatie. Geheugenkaarten, voor mobiele telefoons, die door een mobieletelefonie-operator worden ingevoerd en verkocht in een lidstaat. Hof verklaart voor recht:

1) Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, verzet zich niet tegen een nationale regeling die voorziet in een billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor kopieën voor privégebruik voor multifunctionele dragers zoals geheugenkaarten voor mobiele telefoons, ongeacht of het vervaardigen van deze kopieën de voornaamste functie van deze dragers is, mits een van de functies van deze dragers, eventueel secundair, de houders ervan in staat stelt deze dragers voor dit doel te gebruiken. Niettemin kan het van invloed zijn op het bedrag van de verschuldigde billijke compensatie of het vermogen om met de drager reproducties te vervaardigen, de voornaamste of een secundaire functie ervan is en wat het relatieve belang ervan is. In situaties waarin de schade voor de rechthebbenden als minimaal wordt beschouwd, is het mogelijk dat door de terbeschikkingstelling van deze functie geen verplichting ontstaat om deze compensatie te betalen.

 

2) Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 verzet zich niet tegen een nationale regeling die een vergoeding ter financiering van de billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor kopieën voor privégebruik oplegt voor de levering van dragers die kunnen worden benut voor het vervaardigen van kopieën voor privégebruik, zoals geheugenkaarten voor mobiele telefoons, maar niet voor de levering van bestanddelen die hoofdzakelijk zijn bestemd om kopieën voor privégebruik op te slaan, zoals de interne geheugens van mp3-spelers, mits deze verschillende categorieën (dragers en bestanddelen) niet vergelijkbaar zijn of het verschil in behandeling gerechtvaardigd is. Het staat aan de verwijzende rechter dit na te gaan.

3) Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling die producenten en importeurs die geheugenkaarten voor mobiele telefoons aan handelaren verkopen en ervan op de hoogte zijn dat deze kaarten bestemd zijn om te worden doorverkocht, maar niet weten of de eindverwervers particulieren of handelaren zijn, verplicht de vergoeding ter financiering van de billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor kopieën voor privégebruik te betalen, mits

– een dergelijk stelsel gerechtvaardigd wordt door praktische moeilijkheden;

– betalingsplichtigen zijn vrijgesteld van de betaling van deze vergoeding als zij aantonen dat zij de geheugenkaarten voor mobiele telefoons hebben geleverd aan andere dan natuurlijke personen die deze installaties, apparaten en dragers duidelijk voor andere doelen dan het kopiëren voor privégebruik aanschaffen, met dien verstande dat deze vrijstelling niet kan worden beperkt tot de levering aan enkel handelaren die zijn geregistreerd bij de organisatie die de vergoedingen beheert;

– dit stelsel voorziet in een recht op terugbetaling van de vergoeding dat doeltreffend is en de teruggave van de betaalde vergoeding niet uiterst moeilijk maakt, waarbij de vergoeding enkel kan worden terugbetaald aan de eindverwerver van een geheugenkaart die daartoe een verzoek bij de organisatie indient.

4) Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29, gelezen in het licht van overweging 35 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten de mogelijkheid biedt om betalingsplichtigen in bepaalde gevallen die binnen de werkingssfeer van de uitzondering op het reproductierecht voor het kopiëren voor privégebruik vallen, vrij te stellen van de betaling van de billijke compensatie uit hoofde van die uitzondering, op voorwaarde dat de schade voor de rechthebbenden in die gevallen minimaal is. Deze staten zijn bevoegd de drempelwaarde voor die schade vast te stellen, met dien verstande dat deze drempelwaarde met name in overeenstemming met het beginsel van gelijke behandeling moet worden toegepast.

5) Richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat, indien een lidstaat krachtens artikel 5, lid 2, van deze richtlijn heeft besloten om binnen de materiële werkingssfeer van deze bepaling elk recht van de rechthebbenden om reproducties van hun werken voor privégebruik toe te staan, uit te sluiten, de toestemming van een rechthebbende voor het gebruik van de bestanden met zijn werken geen impact kan hebben op de verplichting van een billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor de reproducties die overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), van deze richtlijn met behulp van deze bestanden zijn vervaardigd en op zichzelf geen verplichting voor de gebruiker van de betrokken bestanden kan scheppen om de rechthebbende een vergoeding te betalen.

6) De tenuitvoerlegging van technische voorzieningen als bedoeld in artikel 6 van richtlijn 2001/29 voor inrichtingen gebruikt om beschermde werken te reproduceren, zoals dvd’s, cd’s, mp3-spelers of computers, is niet van invloed op de verplichting van een billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor kopieën voor privégebruik vervaardigd met behulp van die inrichtingen. Niettemin kan de tenuitvoerlegging van invloed zijn op het concrete niveau van de compensatie.

7) Richtlijn 2001/29 verzet zich tegen een nationale regeling die voorziet in een billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor reproducties vervaardigd vanaf onrechtmatige bronnen, namelijk van beschermde werken die zonder toestemming van de rechthebbenden ter beschikking van het publiek zijn gesteld.

8) Richtlijn 2001/29 verzet zich niet tegen een nationale regeling die voorziet in een billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor reproducties van beschermde werken vervaardigd door een natuurlijke persoon vanaf of met behulp van een inrichting die aan een derde toebehoort.

Gestelde vragen IEF 12086:

1)      Is het verenigbaar met richtlijn [2001/29] dat een nationale wet voorziet in compensatie van de rechthebbenden in geval van reproducties die zijn gemaakt vanaf een van de volgende bronnen:
[a)]      bestanden waarvan het gebruik is toegestaan door de rechthebbenden en waarvoor de klant een vergoeding heeft betaald (gelicentieerde inhoud van bijvoorbeeld internetwinkels);
[b)]      bestanden waarvan het gebruik is toegestaan door de rechthebbenden en waarvoor de klant geen vergoeding heeft betaald (gelicentieerde inhoud bijvoorbeeld in het kader van een marketingactie);
[c)]      een dvd, cd-rom, mp3-speler, computer enz. van de gebruiker, waar geen doeltreffende technische voorzieningen worden aangewend;
[d)]      een dvd, cd-rom, mp3-speler, computer enz. van de gebruiker, waar doeltreffende technische voorzieningen worden aangewend;
[e)]      een dvd, cd-rom, mp3-speler, computer of een ander apparaat van een derde;
[f)]      onrechtmatig gekopieerde werken, van het internet of van andere bronnen;
[g)]      bestanden die op een andere wijze rechtmatig zijn gekopieerd van bijvoorbeeld het internet (uit rechtmatige bronnen, waarbij geen licentie is verleend)?
2)      Hoe moet rekening worden gehouden met doeltreffende technische voorzieningen (zie artikel 6 van [richtlijn 2001/29]) in de regelgeving van de lidstaten inzake billijke compensatie (zie artikel 5, lid 2, sub b, van [genoemde] richtlijn)?
3)      Wanneer is bij de berekening van de compensatie voor kopieën voor privégebruik (zie artikel 5, lid 2, sub b, van [richtlijn 2001/29]) sprake van ‚situaties waar de schade voor de rechthebbende minimaal zou zijn’ als bedoeld in [punt 35 van] de considerans van de richtlijn, waardoor het niet verenigbaar zou zijn met de richtlijn dat een regeling van een lidstaat voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor dergelijke kopieën voor privégebruik (zie in dit verband het onderzoek waarnaar in punt 2 [van de verwijzingsbeslissing] wordt verwezen)?
4)      a)      Indien ervan wordt uitgegaan dat het kopiëren voor privégebruik niet de hoofdfunctie of belangrijkste functie is van geheugenkaarten in mobiele telefoons, is het dan verenigbaar met de richtlijn dat een regeling van een lidstaat voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor kopieën op geheugenkaarten van mobiele telefoons?
b)      Indien ervan wordt uitgegaan dat het kopiëren voor privégebruik een van de verscheidene hoofdfuncties of wezenlijke functies van geheugenkaarten in mobiele telefoons is, is het dan verenigbaar met richtlijn [2001/29] dat een regeling van een lidstaat voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor kopieën op geheugenkaarten van mobiele telefoons?
5)      Is het verenigbaar met het begrip ‚rechtvaardig evenwicht’ als bedoeld in punt 31 van de considerans van de richtlijn en met de uniforme uitlegging van het begrip ‚billijke compensatie’ in artikel 5, lid 2, sub b, daarvan, waarbij moet worden uitgegaan van de ‚schade’, dat een regeling van een lidstaat voorziet in een vergoeding voor geheugenkaarten, terwijl geen vergoeding wordt verlangd voor interne geheugens zoals van mp3-spelers of iPods, die zijn ontworpen en hoofdzakelijk worden gebruikt voor het opslaan van kopieën voor privégebruik?
6)      a)      Staat richtlijn [2001/29] in de weg aan een regeling van een lidstaat die bepaalt dat de producent en/of de importeur, die geheugenkaarten verkoopt aan handelaren, die de geheugenkaarten op hun beurt doorverkopen aan zowel particulieren als aan handelaren, zonder dat genoemde producent en/of importeur weet of de geheugenkaarten worden verkocht aan particulieren dan wel handelaren, verplicht is een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen?
b)      Is het voor het antwoord op de zesde prejudiciële vraag, sub a, relevant of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeur geen vergoeding hoeven te betalen voor geheugenkaarten die voor professionele doeleinden worden gebruikt; dat de producent, de importeur en/of de distributeur, die de vergoeding toch heeft betaald, terugbetaling van de vergoeding voor geheugenkaarten kunnen verkrijgen voor zover deze kaarten voor professionele doeleinden worden gebruikt; en dat de producent, de importeur en/of de distributeur zonder vergoeding te betalen geheugenkaarten kunnen verkopen aan andere ondernemingen die zijn geregistreerd bij de organisatie die de vergoedingen beheert?
c)      Is het voor het antwoord op de zesde prejudiciële vraag, sub a of sub b, relevant
1)      of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeur geen vergoeding hoeven te betalen voor geheugenkaarten die voor professionele doeleinden worden gebruikt, maar waar het begrip ‚gebruik voor professionele doeleinden’ als een aftrekmogelijkheid wordt opgevat die enkel bestaat voor ondernemingen die zijn goedgekeurd door Copydan Båndkopi, terwijl de vergoeding moet worden betaald voor geheugenkaarten die voor professionele doeleinden worden gebruikt door andere zakelijke klanten die niet zijn goedgekeurd door Copydan Båndkopi;
2)      of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeur, wanneer de vergoeding (in theorie) toch is betaald, terugbetaling van de vergoeding voor geheugenkaarten kunnen verkrijgen voor zover deze kaarten voor professionele doeleinden worden gebruikt, maar waar:
a)      in de praktijk alleen de koper van de geheugenkaart de terugbetaling van de vergoeding kan verkrijgen, en
b)      de koper van de geheugenkaart een verzoek om terugbetaling van de vergoeding moet indienen bij Copydan Båndkopi;
3)      of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeurs zonder vergoeding te betalen geheugenkaarten kunnen verkopen aan andere ondernemingen die zijn geregistreerd bij de organisatie die de vergoedingen beheert, maar:
a)      Copydan Båndkopi de organisatie is die de vergoedingen beheert, en
b)      de geregistreerde ondernemingen niet weten of de geheugenkaarten zijn verkocht aan particulieren dan wel handelaren?

Op andere blogs:
IPWatch

IEF 14644

Professioneel opererende criminele handel in Masterboxen

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 9 februari 2015, IEF 14644 (Masterboxen)
Strafrecht. Professioneel opererende criminele organisatie. Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier jaar samen met anderen schuldig gemaakt aan de illegale productie, invoer en handel in/van Masterboxen. Verzamelboxen onder de naam Masterbox en/of Masterbox Disney classics en/of Masterbox Family Special waarop met inbreuk op een anders auteursrecht (bioscoop)films en/of televisieseries en/of muziekwerken. Er was sprake van grootschalige namaak, gepleegd als bedrijf, dat de markt ernstig heeft verstoord, alleen al door de enorme winst die hierbij ten koste van anderen is gemaakt.

Daarnaast heeft verdachte deel uitgemaakt van een professioneel opererende criminele organisatie, die het oogmerk had illegale Masterboxen te produceren en te verkopen. In dit gestructureerde samenwerkingsverband hadden alle verdachten een eigen rol. Zij hebben op deze wijze op grote schaal inbreuk gemaakt op auteursrechten en hebben daardoor grote economische schade toegebracht aan de rechthebbenden.

Verdachte en zijn medeverdachten zijn veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast is aan één van de medeverdachte ook een taakstraf opgelegd. Bij de strafbepaling is (onder meer) rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.

(...) De verdediging heeft ook betoogd dat er aanleiding bestaat om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het onderzoek door de politie in Polen an sich en dat de FIOD de daaruit verkregen informatie dus niet had mogen gebruiken.
De rechtbank gaat voorbij aan voormelde stelling, nu de FIOD op basis van het vertrouwensbeginsel er vanuit mag gaan dat informatie die in het kader van een rechtshulpverzoek aan haar wordt verstrekt rechtmatig is verkregen.
Al het vorenstaande in ogenschouw nemend, is de rechtbank van oordeel dat het private onderzoek van Stichting Brein en het daarop volgende strafrechtelijk onderzoek van de FIOD niet als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt, zodat dit verweer terzijde wordt geschoven.
4.3 (...) De maandelijkse uitgifte van illegale Masterboxen
Zowel door Stichting Brein als door de stichting Buma Stemra, de Nederlandse Vereniging van de Producenten- en Importeurs van beeld- en geluidsdragers en Höcker Advocaten is aangifte gedaan ter zake van overtreding van de Auteurswet. Uit deze aangiftes blijkt dat de werken die in de Masterboxen zitten, zonder toestemming van de rechthebbenden zijn vervaardigd en verspreid. 1
(...)
Criminele organisatie
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat vast staat, dat er in de periode van 1 januari 2006 tot en met 16 oktober 2010 sprake is geweest van een criminele organisatie die tot oogmerk had om strafbare feiten te plegen, te weten de productie, verspreiding en distributie van illegale Masterboxen waarbij sprake was van overtreding van de Auteurswet. Naar het oordeel van de rechtbank was namelijk sprake van een samenwerkingsverband tussen meerdere personen, dat gedurende een periode van bijna 5 jaar op een gestructureerde wijze strafbare feiten pleegde. De rechtbank leidt uit de hierboven gebezigde bewijsmiddelen af, dat de organisatie als volgt te werk ging.


Op andere blogs:
BREIN