Gepubliceerd op maandag 30 maart 2015
IEF 14820
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Voldoende belang bij verklaring voor recht zonder veroordeling

Hof Den Haag 17 november 2014, IEF 14820; ECLI:NL:GHDHA:2014:4286 (appellant tegen Drema Waterbehandeling)
Auteursrecht. Procesrecht. Schadestaatprocedure na vaststelling auteursrechtinbreuk. De rechtbank verbiedt appellant inbreuk te maken op het auteursrecht van Drema rustende op (de vormgeving van) de verdamper en daarbij behorende tekeningen en bestanden. De verdamper is een ontziltingsinstallatie/ zoetwaterbereider, die op schepen wordt gebruikt en waarvan de werking berust op verdamping van zeewater. Het hof neemt voldoende belang ex artikel 3:303 BW aan, bij het slechts vorderen van verklaringen voor recht in schadestaatprocedure, zonder veroordelingen.

 

1.8. (...) Het hof heeft zich afgevraagd of in dit geval wel sprake is van voldoende (en gerechtvaardigd) belang als bedoeld in artikel 3:303 BW bij het slechts vorderen van voormelde verklaringen voor recht (in plaats van mogelijke veroordelingen). Drema heeft gesteld dat zij vaststelling van de omvang van de betalingsverplichtingen van [appellant] vordert omdat [appellant] zich niet bereid heeft getoond de verschuldigde bedragen te betalen of daarover in onderhandeling te treden. Kennelijk wil zij daarmee aangeven dat zij voldoende belang heeft bij het enkel vorderen van verklaringen voor recht. [appellant] heeft een en ander niet bestreden. Het hof merkt op dat het vorderen van een verklaring voor recht in plaats van een veroordeling met de enkele bedoeling minder griffierecht te betalen in beginsel niet een te respecteren belang oplevert. In dit geval zijn de griffierechten echter berekend op basis van de in de verklaringen voor recht genoemde schadebedragen, zodat daarvan geen sprake is. Het bovenstaande in aanmerking nemende, gaat het hof ervan uit dat Drema voldoende belang heeft bij de door haar gevorderde verklaringen voor recht.

7. In de hoofdzaak is beslist dat [appellant] inbreuk op de auteursrechten van Drema heeft gemaakt en dat er in de desbetreffende periode (door de toenmalige werkgever van [appellant], Sterling Berkefeld (Netherlands) BV – hierna: Berkefeld –) inbreukmakende verdampers op de markt zijn gebracht. Ter onderbouwing van de onderhavige (schade)vordering heeft Drema (ook al in eerste aanleg) gesteld
- dat nadat [appellant] per 30 oktober 1997 haar bedrijf had verlaten de omzet door verkoop van verdampers achter bleef bij de verwachtingen en bleek dat door en/of via tussenkomst van [appellant] identieke verdampers op de markt werden aangeboden tegen sterk concurrerende prijzen;
- dat blijkens het door haar als productie 8 in eerste aanleg overgelegde rapport van Van Limborgh & Partners, accountants, van 18 november 2004, over de jaren 1998 tot en met 2000 sprake was van een zodanige omzetdaling dat de daardoor geleden schade (bestaande uit gederfde winst en misgelopen dekkingsbijdragen) € 86.458,-- bedroeg;
- dat de markt voor haar verdampers door het inbreukmakend handelen van [appellant] volledig was “verpest” doordat
- sommige op de markt gebrachte inbreukmakende verdampers niet bleken te werken en
- er onduidelijkheid in de markt was ontstaan over de vraag wie rechthebbende met betrekking tot de verdampers was.