Gepubliceerd op dinsdag 14 juni 2016
IEF 16021
||
12 apr 2016
12 apr 2016, IEF 16021; ECLI:NL:GHDHA:2016:857 (advocaat tegen Orde van Advocaten arr. Den Haag), https://www.ie-forum.nl/artikelen/tuchtmaatregel-vanwege-onheuse-toonzetting-over-wrakingsrechters-is-geen-beperking-uitingsvrijheid

Tuchtmaatregel vanwege onheuse toonzetting over wrakingsrechters is geen beperking uitingsvrijheid

Hof Den Haag 12 april 2016, IEF 16020; ECLI:NL:GHDHA:2016:857 (advocaat tegen Orde van Advocaten arr. Den Haag)
Uitingsvrijheid. Tuchtrecht. Advocaat heeft zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over leden van de wrakingskamer. De president van de Rechtbank heeft de Deken een kopie toegezonden, omdat hij van mening was dat de onheuse toonzetting onvoldoende blijk geeft van respect. Advocaat wil geen gesprek aangaan en is via Raad van Discipline schorsing voor vier weken opgelegd. Er volgt een vordering tot stilleggen tuchtrechtelijk optreden. Er is geen aantasting huisrecht, omdat er geen uitvoering aan aangekondigd kantoorbezoek is gegeven. De beperking van de uitingsvrijheid: De betamelijkheidsnorm van artikelen 10a en 46 Advocatenwet zijn voldoende basis voor tuchtmaatregelen in verband met de uitlatingen van de advocaat. Dat de Deken een reeds gedane uiting ter toetsing aan de (tucht)rechter voorlegt, is niet een beperking van de vrijheid van meningsuiting in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

6.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Grondwet is het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoners alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen. De Deken heeft weliswaar aan [appellant] aangekondigd een bezoek aan zijn kantoor te willen brengen, maar hij heeft aan dat voornemen geen uitvoering gegeven nadat [appellant] had medegedeeld dat hij vanuit zijn woning werkte en had geweigerd toestemming te verlenen om zijn woning binnen te treden. De woning is dus niet binnengetreden en het huisrecht van artikel 12, eerste lid, van de Grondwet is niet geschonden. (...)

6.2. Voor zover de grieven betrekking hebben op de vrijheid van meningsuiting, overweegt het hof allereerst dat het in deze zaak niet gaat om een “voorafgaand verlof” zoals genoemd in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet (zoals bijvoorbeeld een verbod voor [appellant] kan zijn om brieven aan de rechtbank te schrijven), maar om een verantwoording achteraf voor uitingen die zonder voorafgaand verlof konden worden gedaan. De Artikelen 46 en 10a van de Advocatenwet zien ook niet op een algeheel verbod ten aanzien van de inhoud van geschriften en hebben niet het doel om de vrijheid om bepaalde gedachten en gevoelens in geschriften neer te leggen, vooraf te verbieden. Voor zover artikel 7 Grondwet de toetsing achteraf raakt, waartoe de Deken [appellant] voor de tuchtrechter ter verantwoording roept, is het aan de tuchtrechter om te beoordelen of [appellant] met zijn de uitingen in de brieven de grenzen van het (mede in het licht van de vrijheid van meningsuiting) toegestane heeft overschreden en op welke wijze hij daarvoor achteraf ter verantwoording kan worden geroepen. Het enkele feit dat de Deken bezwaar maakt tegen een reeds gedane uiting en deze ter toets aan de (tucht)rechter voorlegt, is niet een beperking van de vrijheid van meningsuiting in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. [appellant] kan zijn betoog dat de inhoud van de brieven, mede in het licht van de vrijheid van meningsuiting, niet in strijd is met hetgeen een (vrije) advocaat betaamt, bij de tuchtrechter naar voren brengen. Daarbij biedt artikel 7 van de Grondwet voor de onderhavige zaak een gelijke bescherming als artikel 10 EVRM. Dit hof heeft daaraan in zijn arrest van 6 januari 2015 in de rechtsoverwegingen 10 tot en met 12 uitgebreide beschouwingen gewijd. Hoewel het in het onderhavige geval gaat over andere door [appellant] geventileerde meningen (namelijk over de Deken en het Hof van Discipline), maakt dat niet dat die overwegingen, die een algemene strekking hebben, in dit geval niet van toepassing zijn. Het hof acht die overwegingen juist en maakt die tot de zijne.