Gepubliceerd op donderdag 12 juli 2012
IEF 11573
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Toelaten van nieuw (virusvrij) plantenmateriaal

Conclusie A-G HvJ EU 12 juli 2012, zaak C-534/10 P (Brookfield New Zealand en Elaris/CBP en Schniga)

Kwekersrecht. Conclusie tot afwijzing van de hogere voorziening.

Hogere voorziening ingesteld na Gerecht EU T-135/08 (IEF 9099), houdende nietigverklaring van de geldige inschrijving van het communautaire kwekersrecht voor het appelras 'Gala-Schnitzer'. Middel: onrechtmatig onderzoek naar de feiten; overtreding Verordening (EEG) 2001/94 inzake het communautaire kwekersrecht.

De conclusie luidt dat het toelaten van nieuw (virusvrij) plantenmateriaal in dezelfde aanvraag in plaats van het afwijzen van die aanvraag, geen overtreding van Verordening 2001/94 oplevert. Het Communautair bureau voor plantenrassen (CBP) had het recht om dit materiaal toe te laten, ten behoeve van het onderzoek.

57. Gelet op die feitelijke beoordeling, die als zodanig niet kan worden bestreden in hogere voorziening bij het Hof en volgens welke er derhalve onduidelijkheid bestond over het feit dat het voor het technisch onderzoek over te leggen materiaal virusvrij moest zijn, kon het Gerecht mijns inziens, gelet op de hierboven genoemde beginselen van behoorlijk bestuur en rechtszekerheid(11) – zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting – concluderen dat het binnen de beoordelingsbevoegdheid van het CBP viel om in zijn e-mail van 13 juni 2001 de onnauwkeurigheid van zijn eerdere verzoeken op dit punt te verhelpen en toe te staan dat nieuw virusvrij materiaal werd overgelegd.

58. Voor zover rekwiranten zich voorts beroepen op schending van artikel 80 van verordening nr. 2100/94, dat voorziet in een procedure voor herstel in de vorige toestand, volstaat de opmerking, ten eerste dat KSB niet overeenkomstig die bepaling een verzoek daartoe heeft ingediend, en ten tweede dat – zoals het CBP terecht heeft opgemerkt – de voorwaarde van die bepaling, niet-naleving van een termijn, nooit geheel is vervuld gelet op de onduidelijkheid betreffende de uiterste termijn voor het overleggen van het plantenmateriaal. Aangezien het CBP, zoals blijkt uit het bovenstaande, kon toestaan dat binnen een en dezelfde aanvraagprocedure en zonder afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag nieuw plantenmateriaal werd overgelegd, was het niet nodig om op grond van artikel 80 van verordening nr. 2100/94 het recht om plantenmateriaal over te leggen te herstellen.