Gepubliceerd op woensdag 21 februari 2024
IEF 21898
HvJ EU ||
21 dec 2023
HvJ EU 21 dec 2023, IEF 21898; C-795/23 (USM U tegen Konektra), https://www.ie-forum.nl/artikelen/prejudiciele-vragen-voor-een-auteursrechtelijk-beschermd-werk

Prejudiciële vragen voor een auteursrechtelijk beschermd werk

HvJEU 21 december 2023,IEF 21898;C-795/23 (USM U tegen Konektra) USM U (hierna: USM) is een fabrikant van een modulair meubelsysteem ‘USM Haller’. Konektra biedt vervangende en uitbreidende onderdelen voor dit meubelsysteem aan via een webwinkel. Deze onderdelen komen in vorm en kleur overeen met de oorspronkelijke componenten van USM.

USM beweert dat USM Haller een auteursrechtelijk beschermd werk is en dat Konektra inbreuk maakt op dit auteursrecht door alle componenten aan te bieden in haar webshop. USM beschuldigt Konektra van mededingingsrechtelijke ongeoorloofde namaak en eist schadevergoeding en stopzetting van de verkoop van de producten van Konektra. De verwijzende rechter stelt dat het volgens de jurisprudentie van het Hof zeldzaam is om een werk zowel auteursrechtelijk als modelrechtelijk te beschermen. Een werk kan modelrechtelijk beschermd worden als het voldoet aan de definitie van een 'model' zoals vastgesteld in richtlijn 2001/29. Dit vereist dat het werk origineel is, wat betekent dat het de unieke intellectuele creatie van de auteur moet zijn. De nationale rechter moet vervolgens bepalen of een ontwerper door middel van de verschijningsvorm van het werk zijn creatieve capaciteiten op originele wijze heeft uitgedrukt door vrij en creatief te kiezen. Het Bundesgerichtshof heeft onzekerheid over hoe en in welke mate de subjectieve visie van de maker op het creatieve proces moet worden onderzocht. Voorts is er onzekerheid over tot welk moment omstandigheden kunnen worden meegenomen in het onderzoek naar originaliteit, zoals zelfs na het ontstaan van het ontwerp. Op grond van het voorgaande zijn er prejudiciële vragen gesteld aan het Hof.

Prejudiciële vragen:

1. Bestaat er bij werken van toegepaste kunst tussen de modelrechtelijke en auteursrechtelijke bescherming een regel-uitzondering-relatie in die zin, dat bij het auteursrechtelijk onderzoek van de originaliteit van deze werken hogere eisen moeten worden gesteld aan de vrije en creatieve keuzen van de maker dan bij andere soorten werken?

2. Moet bij het auteursrechtelijk onderzoek van de originaliteit (mede) worden uitgegaan van de subjectieve visie van de maker op het scheppingsproces, en moeten met name de vrije en creatieve keuzen bewust door hem worden gemaakt om te kunnen worden beschouwd als vrije en creatieve keuzen in de zin van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie?

3. Indien in het kader van het onderzoek van de originaliteit beslissend is of en in welke mate in het werk de artistieke schepping objectief tot uitdrukking is gekomen: kunnen bij dit onderzoek ook omstandigheden in aanmerking worden genomen die zich hebben voorgedaan na de voor de beoordeling van de originaliteit relevante datum van het ontstaan van het ontwerp, zoals de presentatie ervan in kunsttentoonstellingen of musea of de erkenning ervan in vakkringen?