Gepubliceerd op donderdag 18 januari 2007
IEF 3287
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Bloementapijtje

Rechtbank ‘s-Gravenhage,17 januari 2007, HA ZA 05-3368. Baum- Und Rosenschule Reinhard Noack tegen Radder Van Der Stam V.O.F. c.s. (met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade / Rechtbank Den Haag)

Kwekersrecht, althans licentierecht met wat kwekersrecht. Noack  - houdster van Europese en Nederlandse kwekersrechten en Europese en internationale merkrechten met betrekking tot rozenrassen die gezamenlijk worden verhandeld onder de naam Flower Carpet- Noack  vordert succesvol een verbod tot verdere inbreuk op haar kwekers- en merkrechten terzake de Flower Carpet rozen.

Partijen sloten in 1994 een exclusieve licentieovereenkomst. De overeenkomst is door Noack bij brief van 26 juni 2000 opgezegd tegen 30 juni 2001. Tussen partijen is daarna overleg gevoerd omtrent voortzetting van de licentie. De vraag in dit geding is of  de licentieverhouding uitdrukkelijk of stilzwijgend zou zijn voortgezet na de opzegging en of Noack de vermeerdering en verhandeling van de rozen zou hebben gedoogd. 


De rechter oordeelt dat contractvrijheid geldt als het uitgangspunt.  De wens van Noack om haar licentievergoedingen op te rekken naar het niveau dat zij in Duitsland hanteert, is niet ongerechtvaardigd.  Tijdens de onderhandelingen heeft Noack zich niet op een onredelijke wijze tegenover Radder cs opgesteld, zodat ook om die reden niet kan worden geconcludeerd tot een verplichting tot voortzetting van de licentieverhouding noch van de onderhandelingen daarvoor.


Ook het betoog van Radder cs dat Noack vermeerdering en verkoop in de tussenliggende periode zou hebben gedoogt faalt.  Omdat de verplichting tot betaling van vergoeding gerelateerd was aan de verkochte plant, waarvan het groeiproces ongeveer 2 jaar in beslag kan nemen na de vermeerderingshandeling, is het mogelijk dat Radder cs opgaven deden van verkopen daterend na de opzeggingsdatum van 30 juni 2001. Daar de vermeerdering mocht worden uitgevoerd tot 30 juni 2001, hoefde Noack in beginsel geen argwaan te koesteren tot juni 2003. De stelling van Radder dat zij een sneller vermeerderings- en groeiproces hanteerden maakt dit oordeel niet anders nu niet voldoende gesteld noch gebleken is dat Noack hiervan op de hoogte was. De enkele wetenschap bij Noack dat die snellere methode bestaat is onvoldoende.


De inbreukvorderingen zijn toewijsbaar. Nu gesteld noch gebleken is dar Radder cs tevens buiten de Benelux handel hebben gedreven, strekt het verbod zich wat betreft de internationale merkinschrijvingen niet uit buiten dat territoir. De verboden op basis van de nationale kwekersrechten zijn beperkt tot Nederland, die voor het Gemeenschapsmerk en de gemeenschapskwekersrechten gelden voor de gehele Gemeenschap.


Lees het vonnis hier.